Teus (Τεώς), havenstad op de westkust van Klein-Azië, gelegen ca. 40 km ten zuidwesten van Smyrna; thans Srgaclk. T., dat volgens de overlevering gesticht was door Minyers uit Orchomenus en door Atheners, was een van de belangrijkste steden van de ionische dodecapolis. Het had twee havens en onderhield al in de 6e eeuw uitgebreide handelsbetrekkingen , o.a. met Egypte. Toen de stad ca. 545 vC onder perzische heerschappij kwam, emigreerden vele inwoners en stichtten op de thracische kust de kolonie Abdera. T. nam deel aan de ionische opstand (500-494 vC) en leverde in de beslissende zeeslag bij Lade het grootste contingent (17 schepen) aan de ionische vloot. Na van 494 tot 479 wederom onder perzisch bewind te hebben gestaan, maakte de stad deel uit van de eerste attische zeebond. Op het eind van de peloponnesische oorlog liep zij over naar de Spartanen, maar dezen moesten bij de vrede van Antalcidas (387/ 386) T. weer aan de Perzen afstaan. Alexander de Grote gaf het in 334 zijn vrijheid terug. In de hellenistische tijd behoorde de stad achtereenvolgens tot Pergamum, het Seleuciden-rijk en weer tot Pergamum, zodat zij in 133 vC in romeins bezit overging.
In de keizertijd had zij weinig meer te betekenen. Archeologisch onderzoek heeft interessante resten van de beroemde, door Hermogenes gebouwde Dionysus-tempel (foto links), een ionische peripteros van 6 bij 11 zuilen (18 x 35 m), aan het licht gebracht, alsmede resten van het hellenistisch-romeinse theater, van een odeon en een gymnasium.
Uit T. was de beroemde dichter
Anacreon afkomstig.
Op de Peutinger kaart (foto rechts boven: midden links) wordt T. als Teos vermeld.
Lit. W. Ruge (PRE 5A 539-570). M. Cristofani (EAA 7, 710v). G.E. Bean, Aegean Turkey (London 1966, ²1967) 136-146. E. Akurgal, Ancient Civilizations and Ruins of Turkey (Istanbul 1970) 139-142. - Y. Béquignon/A. Laumonier, Fouilles de Téos (Bulletin de Correspondance Hellénique 49, 1925, 281-321). W. Hahland, Der Fries des Dionysostempels in T. (Jahreshefte des Oesterreichischen Archäologischen Instituts 38, 1950, 66-109). [Nuchelmans]