Asclepiades (Ἀσκληπιάδης), veel voorkomende griekse eigennaam. Vermelding verdienen:
(1) Asclepiades van Samos
(ca. 300 vC), beroemde griekse
epigrammendichter, tijdgenoot van Callimachus en
Theocritus,
welke laatste hem als een groot dichter
prijst. Van A. is in de Anthologia Palatina een
veertigtal puntdichten bewaard gebleven. Verschillende
hiervan behoren tot het genre van het
παρακλαυσίθυρον (klaaglied door een minnaar gezongen
voor de gesloten deur zijner geliefde), dat
bij de huidige stand van onze kennis door A. voor
het eerst gebruikt is. Sommige van zijn epigrammen
zijn uitgedijd tot korte elegieën of gaan op een
mimus
lijken. De poëzie van A., die uitmunt door
oorspronkelijkheid en levensechtheid en geschreven
is in een elegante, maar eenvoudige taal, had grote
invloed op de latere griekse epigrammendichters en
bij de Romeinen o.a. op Ausonius.
Naar A. zijn de versus asclepiadeus maior en minor
genoemd (maior: ;
minor: ), die reeds bij Sappho en
Alcaeus voorkomen
maar vooral door Horatius
bekend zijn geworden.
Lit. R. Reitzenstein (PRE 2, 1625-1627). - W. M. Wallace,
Asclepiades of Samos (Oxford 1941). L. A. Stella, Cinque
Poeti dell'Antologia Palatina (Bologna 1949).
(2) Asclepiades van Prusa
in Bithynië, invloedrijke en zeer
geziene griekse arts die praktijk uitoefende in Rome
en daar ca. 40 vC op hoge leeftijd stierf. A. had
grote belangstelling voor wijsbegeerte en fundeerde
zijn geneeskunde op de atoomtheorie: een storing in
de normale beweging der atomen veroorzaakte volgens
hem ziekte. Bij zijn therapie prefereerde hij
diëten, massage, heilgymnastiek en chirurgische ingrepen
boven medicamenten. Zijn talrijke geschriften
zijn alle verloren gegaan.
Lit. M. Weilmann (PRE 2, 1632v). - H. von Vilas, Asklepiades
vom Bithynien (Wien 1903). R. M. Green, Asclepiades.
His Life and Writings (New Haven 1955).
(3) Asclepiades van Myrlea
in Bithynië, griekse filoloog, geograaf
en historicus (ca. 100 vC), leerling van
Dionysius Thrax. Zijn verloren gegane hoofdwerk
over systeem en geschiedenis der filologie heeft
sporen nagelaten in de grammaticale gedeelten van
Quintilianus' Institutio oratoria. [Nuchelmans]