Alcaeus (Ἀλκαῖος, aeolisch Ἄλκαος), naam van drie griekse dichters:
(1) Alcaeus van
Mytilene,
naast zijn tijdgenote Sappho
de belangrijkste lyrische dichter in lesbisch dialect
(ca. 630/620- 580 vC). Na de val van het erfelijk
koningschap op Lesbus dongen verschillende aristocratische
families naar de macht. Ook A. behoorde
tot zo'n familie en was, met zijn broers, een groot
deel van zijn leven intensief betrokken bij politieke
verwikkelingen, die we in zijn gedichten weerspiegeld
vinden: aanvankelijk koos hij de zijde van
Pittacus;
deze werd evenwel zijn aanhangers ontrouw,
verbond zich met Myrsilus en verbande A.; na Myrsilus'
dood werd Pittacus ondanks A.' bezweringen
alleenheerser van Mytilene (ca. 590 vC).
Van A.'s werken, die in de 2e eeuw vC door de alexandrijnse filologen Aristophanes van Byzantium en Aristarchus van Samus in tien boeken werden uitgegeven, zijn helaas slechts fragmenten over (ruim 400), bestaande uit enkele korte citaten bij oude schrijvers en een groot aantal, merendeels zeer recente papyrus-vondsten (Oxyrynchus). Het grootste deel van deze fragmenten behoort tot vier poëtische genres: lofzangen ter ere van goden (Apollo, Dioscuren, Hermes en andere) en helden; minneliederen (ἐρωτικά); drinkliederen (συμποτικά) over zeer uiteenlopende onderwerpen; politieke gedichten (στασιωτικά), fel van toon en boordevol hooghartige haat jegens zijn tegenstanders.
A. bezit een groot meesterschap over de taal; hij drukt zich gemakkelijk, helder en krachtig uit in eenvoudige woorden en een sobere beeldspraak. Zijn verzen vertonen een grote verscheidenheid van metrische bouw. Diepe gedachten zal men vergeefs bij hem zoeken, maar hij is zeer ontvankelijk voor alles wat mooi is. Over zijn relaties met Sappho is niets met zekerheid bekend.
De gehele oudheid door was A. zeer populair. In de
alexandrijnse canon der lyrici stond hij op de tweede
plaats. Afbeeldingen van A. komen veel voor op
attisch vaatwerk, dikwijls samen met Sappho, zoals
op de beroemde calathus in de Antikensammlung te
München (zie linksboven). Theocritus en vooral Horatius hebben
zich door hem laten inspireren; laatstgenoemde
adapteerde de z.g. alcaeïsche strofe
(Grieks, Metriek)
aan de eisen der latijnse prosodie.
Lit. Uitgaven: E. Diehl, Anthologia Lyrica Graeca 1,4 (Leipzig
1936). E. Lobel/D.L. Page, Poetarum Lesbiorum
Fragmenta (Oxford 1955) 112-291. Met franse vertaling Th.
Reinach/A. Puech, Alcée, Sapho (Paris 1937). Met duitse vertaling
en commentaar M. Treu, Alkaios (München 1952). O.
Crusius (PRE 1, 1498-1505). - C. M. Bowra, Greek Lyric
Poetry from Alcman to Simonides (Oxford 1936) 141-185. C.
Gallavotti, La lingua dei poeti eolici (Bari 1948). Id., Storia
e poesia di Lesbo nel VII-VI secolo a.C., Alceo di Mitilene
(Bari 1949). D. L. Page, Sappho and Alcaeus. An Introduction
to the Study of Ancient Lesbian Poetry (Oxford 1955).
(2) Alcaeus, dichter van de
Oude of van de Midden-Komedie,
van wie slechts een paar onbetekenende fragmenten
over zijn.
(3) Alcaeus van Messene
(ca. 200 vC). Van hem zijn een
twintigtal epigrammen bewaard gebleven in de
Anthologia
Palatina, waaronder enkele interessante
pamfletten, gericht tegen
Philippus V van Macedonië.
Dit zijn de oudste ons bekende schimpdichten in
de trant die later vooral door de romeinse dichter
Catullus werd verkozen.
Lit. F. W. Walbank, Alcaeus of Messene, Philip V and Rome
(Classical Quarterly 1942, 134-145; 1943, 1-13). [Nuchelmans]