Ausonius

Decimus Magnus Ausonius, latijns dichter van gallische oorsprong, werd geboren te Burdigala (Bordeaux) ca. 310 nC. Zijn werken, met name een autobiografisch inleidingsgedicht, verschaffen ons vele bijzonderheden over zijn leven. Bij zijn opleiding speelde de broer van zijn moeder een grote rol, de retor Aemilius Magnus te Tolosa (Toulouse). Na voltooiing van zijn studies werd hij te Burdigala als leraar aangesteld, eerst in de grammatica, later in de retorica; deze functie bekleedde hij 30 jaar. A. huwde een dochter van voorname familie, Attusia Lucana Sabina, die hem drie kinderen schonk, waarvan een der beide zoons vroeg stierf. Ook zijn vrouw overleed op jeugdige leeftijd; de smart om haar verlies verliet hem nooit. Zijn beroemdste leerling was Paulinus, de latere bisschop van Nola. Ca. 365 werd A. door keizer Valentinianus I uitgenodigd naar Augusta Treverorum (Trier) te komen om diens zoon Gratianus op te voeden. Bijna 20 jaar bracht hij door aan het hof, waar hij bevriend raakte met Symmachus. In 368/369 nam A. deel aan een veldtocht tegen de Alamannen, waarbij hij, de 60jarige weduwnaar, een germaanse vrouw Bissula als aandeel van de buit ontving. Tijdens de regering van Gratianus (375-383) vielen niet alleen hemzelf - in 378 was hij praefectus Galliarum, in 379 consul maar ook zijn zoon, zijn verwanten en zijn vrienden hoge functies ten deel. Na de moord op Gratianus (383) trok A. zich in Burdigala terug, waar hij zich op zijn landgoederen in alle rust geheel aan zijn dichtkunst wijdde en in 393 of 394 overleed.

Door tijdgenoten als Symmachus en Paulinus werd A. op één lijn met Vergilius gesteld. Alleen beoordeeld naar de uiterlijke vorm kan hij deze vergelijking misschien tot op zekere hoogte doorstaan; hij ontleende trouwens veel aan zijn grote voorgangers, die hij uiteraard door en door kende. Maar aan bezielde inspiratie komt hij veel te kort. Slechts zelden zal men door zijn dichtkunst geraakt of ontroerd worden; ook van enige christelijke overtuiging - op latere leeftijd bekeerde hij zich tot het christendom - ontdekt men geen spoor. Het blijft alles uiterlijke 'Spielerei'. Als tijdbeeld en historische bron is zijn werk niettemin van grote waarde.

De poëzie van A. bestaat vrijwel geheel uit gelegenheidsgedichten van geringe omvang; tot werken van langere adem voelde hij zich blijkbaar niet aangetrokken. Als metra gebruikt hij, behalve de hexameter en het distichon, ook iambische en lyrische maten. Slechts weinige gedichten dateren uit de tijd voor zijn vertrek naar Trier, zoals het ontroerende epigram Ad uxorem (Aan mijn echtgenote). Pas daarna schijnt zijn poëtische activiteit tot volle ontplooiing te zijn gekomen. Zijn voornaamste werken zijn:

1. meer dan 100 epigrammen, waaronder vertalingen uit de Anthologia graeca en, als enig uitgesproken christelijk gedicht, Versus paschales (Paasgedichten).

2. 25 brieven in proza en in poëzie; hiervan is vooral zijn correspondentie (nr. 19-25) met Paulinus uit zijn laatste levensjaren interessant.

3. Parentalia (Dodenoffers), 30 gedichten in elegische disticha ter herinnering aan overleden familieleden.

4. Commemoratio professorum Burdigalensium (Gedachtenis van de professoren van Burdigala), 26 gedichten in elegische disticha of sapphische strofen, een kostbaar getuigenis over het leven aan een hogeschool in de 4e eeuw.

5. Moselia (De Moezel), daterend van 370-371, lofprijzing (in 483 hexameters) van schoonheid en nut van de Moezel en het Moezelland, verheerlijking van de keizerlijke residentie Trier.

6. De Bissula, fragmentarisch bewaard gebleven gedichten op de alamannische Bissula.

7. Ordo urbium nobilium (Reeks van beroemde steden), lof van 20 steden, o.a. Rome, Trier, Constantinopel, Bordeaux.

8. Lucius septem sapientium (De school der zeven wijzen), waarin hij de zeven wijzen hun wijsheden laat verkondigen.

9. Periochae Homeri Iliadis et Odyssiae (Samenvattingen van Homerus' Ilias en Odyssee), voor schoolgebruik bedoeld.

10. Caesares, kort leerdicht over de geschiedenis der romeinse keizers.

11. Technopaegnium (Vaardigheidsspel), gedicht in hexameters die alle eindigen op een eenlettergrepig woord.

12. Gryphus de ternario numero (Griffioen over het getal drie), in 368 tijdens de veldtocht geschreven en opgedragen aan Symmachus.

13. Cento nuptialis (Bruilofts-cento; cento), samengesteld uit verzen van Vergilius.

14. Gratiarum actio ad Gratianum imperatorem pro consulatu (Dankbetuiging aan keizer Gratianus voor het consulaat), in proza.

In de handschriften van A.' werken kan men vier groepen onderscheiden, die elk een aantal van de overgeleverde gedichten bevatten; geen enkel gedicht komt in alle vier de groepen voor; de onderlinge verhouding der groepen is nog niet geheel duidelijk. In elk geval schijnt de eerste groep, die gedichten uit de jaren 365 tot 383 bevat, terug te gaan op een door A. zelf na 383 samengestelde collectie; deze groep wordt vertegenwoordigd door een aantal handschriften uit de 14e en 15e eeuw, waarvan de codex Leidensis Vossianus latinus Q 107 de voornaamste is. De tweede groep, bewaard gebleven o.a. in codex Leidensis Vossianus latinus fol. 111 (9e eeuw), gaat terug op een collectie die na de dood van A. werd samengesteld, misschien door zijn zoon Hesperius.


Lit. Uitgaven: Editio princeps: B. Girardinus (Venetië 1472). Beste moderne edities: K. Schenkl, Ausonii opuscula (Monumenta Germaniae Historica 5, 2, Berlin 1883). R. Peiper, Ausonii opuscula (Leipzig 1886). S. Prete, Ausonii Opuscula (Leipzig 1978). Met engelse vertaling: H. G. Evelyn White, Ausonius (Loeb Class. Libr., London 1919-1921). Afzonderlijke uitgaven van Mosella: C. Hosius, Ausonius, Die Mosella (Marburg 1894, ³1926). H. de la Ville de Mirmont, La Moselle d'Ausone (Paris/Bordeaux 1889). Met duitse vertaling en commentaar: W. John, Ausonii Mosella (Trier 1932). Met italiaanse vertaling en commentaar: A. Marsiii, Ausonio, La Mosella (Turijn 1957). - F. Marx (PRE 2, 2562-2579). - A. Delachaux, La latinité d'Ausone (Lausanne 1909). M. J. Byme, Prolegomena to an Edition of the Works of Ausonius (New York 1916). H. J. Pattist, Ausonius als Christen (Amsterdam 1925)- C. Aymonier, Ausone et ses amis (Bordeaux 1935). L. A. Jouai, De magistraat Ausonius (Nijmegen 1938). K. Wamser, Ausonius und seine Vorbilder zu Mosella (Diss. Innsbruck 1951). S. Prete, Ricerche sulla storia del testo di Ausonio (Temi e Testi 7, Rome 1960). [Diercks]



Lijst van Auteurs