Logograaf (λογογράφος). De term l. wordt in de klassieke filologie in twee geheel verschillende betekenissen gebruikt, waarvan alleen de eerste uit de oudheid stamt.
(1) L. heetten in Athene degenen die op bestelling gerechtelijke redevoeringen voor anderen vervaardigden. Volgens attisch recht moesten namelijk aanklager en gedaagde tijdens een proces persoonlijk het woord voeren. Om zo goed mogelijk voor de dag te komen lieten velen hun aanklacht of verweer door een deskundige schrijven en droegen deze dan zelf voor. De eerste beroepsl. zou Antiphon van Rhamnus geweest zijn (480-411). Na hem zijn de meeste grote attische redenaars ook als 1. werkzaam geweest. Voor niet-Atheners als Dinarchus, Isaeus en Lysias, die niet aan het politieke leven konden deelnemen, was de logografie de voornaamste bron van inkomsten.
(2) L. noemt men in navolging van Er. Creuzer
(1771-1858) dikwijls ook de oudste griekse schrijvers
over geschiedenis en geografie met uitzondering van
Herodotus. Het gebruik van de term l. in deze betekenis
berust onder meer op onjuiste conclusies uit
een passage in het geschiedwerk van Thucydides (1,
21), waar λογογράφος 'prozaschrijver' betekent
maar in de context slechts doelt op Herodotus, diens
voorgangers en tijdgenoten die geschiedverhalen
schreven in proza en volgens Thucydides even
weinig geloof verdienen als de dichters. De belangrijkste
van deze 'logografen' waren Hecataeus
van Milete, Acusilaüs van Argos,
Charon van Lampsacus,
Hellanicus van Mytilene, Pherecydes van
Athene, Scylax van Caryanda en
Xanthus van Lydië.
G. Curtius, F. Jacoby, E. Schwartz, E. Bux, K.
von Fritz en vele anderen hebben ernstige bezwaren
tegen het gebruik van deze verzamelnaam, zowel
wegens het misbruik dat gemaakt wordt van een
oudgrieks woord als wegens de suggestie die ervan
uitgaat dat de genoemden een homogene groep vormen.
Lit. E. Bux (PRE 13, 1021-1027). - Er. Creuzer, Die historische
Kunst der Griechen in ihrer Entstehung und Fortbildung²
(Leipzig 1845) 265-276. L. Pearson, Early Ionian Historians
(Oxford 1939) 6-15. K. von Fritz, Die griechische
Geschichtsschreibung 1. Von den Anfängen bis Thukydides,
Anmerkungen (Berlin 1967) 337-347.
[Nuchelmans]