Labyrinth (λαβύρινθος), in engere zin in de griekse
mythologie de legendarische, door
Daedalus in
opdracht van de kretenzische koning
Minos gebouwde
doolhof, waarin de Minotaurus huisde, zijn
slachtoffers verslond en door Theseus onschadelijk
werd gemaakt. Het lag voor de hand dat men na
Evans' ontdekking van het grote minoïsche paleis
te Cnossus de oorsprong van het labyrinth der mythologische
verhalen in de raadselachtige bouwvallen van
Cnossus zag en in de daarmee verbonden herinneringen
aan een machtige dynastie. Deze hypothese
werd versterkt door de etymologische verwantschap
die er vermoedelijk bestaat tussen i. en labrys,
de naam van de dubbele bijl, die in het paleis van
Cnossus zo veelvuldig voorkomt; l. zou dan
oorspronkelijk 'paleis van de dubbele bijl' betekend
hebben. Tenslotte zijn op een in lineair-B geschreven
kleitablet uit Cnossus (Gg 702) de woorden
po-ti-ni-ja da-pu,-ri-to-jo te voorschijn gekomen, die
als λαβυρίνθοιο πότνια (meesteres van het l.)
geïnterpreteerd mogen worden. Dit ailes neemt niet
weg dat l.-sagen als die van de
Minotaurus in
laatste instantie in verband gebracht moeten worden
met l.en en l.voorstellingen die zijn aansetroffen in
het prehistorische Noord-Europa, in Mesopotamië
en in Indonesië.
Bij uitbreiding plachten reeds de Grieken alle ingewikkelde bouwwerken l. te noemen, zoals bv. de dodentempel van farao Amenemhêt III (1842-1797) in Hawara (Herodotus 2, 148), het 1. van Lemnus en het z.g. graf van Porsenna bij Clusium.
Afbeeldingen van l.en, al dan niet in relatie met de
Minotaurus-sage, komen voor op antieke vazenschilderingen
en munten en waren zeer geliefd voor
mozaïeken; de oudste bekende afb. uit de aegeïsche
wereld is gegrift op de achterkant van een kleitablet
uit Pylus (ca. 1200 vC).
Lit. Humborg/G. Karo/H. Kees (PRE 12, 312-326). P. Pecorella
(EAA 4, 436-440). - R. Eilmann, Labyrinthos. Ein Beitrag
zur Geschichte einer Vorstellung und eines Ornamentes
(Diss. Halle 1931). H. Güntert, L. Eine sprachwissenschaftliche
Untersuchung (Sitzungsberichte Akad. Wiss. Heidelberg
1932). K. Kerényi, L.-Studien. L. als Linienreflex einer
mythologischen Idee² (Zürich 1950).
[Nuchelmans]