Glaucus (Γλαῦκος), veel voorkomende griekse eigennaam. Het bekendst zijn:
(1) Glaucus, plaatselijke zeegod, bijzonder vereerd door de vissers van het boeotische stadje Anthedon. G. zou oorspronkelijk zelf een visser zijn geweest, die door het eten van toverkruid onsterfelijk werd, in zee sprong en in een godheid veranderde, die ook de toekomst voorspelde.
Lit. Ovidius, Metamorfosen 13, 904-968. - R. Gaedechens
(Roscher 1, 1678-1686). Weicker (PRE 7, 1408-1412).
(2) Glaucus, koning van Corinthe, legendarische zoon van Sisyphus, vader van Bellerophon en overgrootvader van de volgende Glaucus. Om de merries van zijn renstal vuriger te maken, liet hij de hengsten er niet bij. Maar daardoor werden ze zo wild dat G. bij de lijkspelen ter ere van Pelias verongelukte en door zijn eigen paarden werd verscheurd; dit werd als een straf voor het overtreden van de wetten van Aphrodite uitgelegd.
Lit. Wilisch (Roscher 1, 1688-1690). Weicker (PRE 7, 1413v).
(3) Glaucus van Lycië, legendarische zoon van Hippolochus en kleinzoon van Bellerophon, met zijn neef Sarpedon aanvoerder van Priamus' lycische bondgenoten in de trojaanse oorlog. Toen G. op het slagveld de achaeïsche held Diomedes ontmoette, bleek dat beider grootvaders gastvriendschap hadden gesloten. Daarop besloten ze niet tegen elkaar te strijden, maar hun wapenrustingen te ruilen. Door Teucer gewond, werd G. door Apollo genezen, maar later door Telamons zoon Aiax gedood.
Lit. Ilias 6, 119-236. - R. Gaedechens (Roscher 1, 1677v).
Weicker (PRE 7, 1412v).
(4) Glaucus van Kreta, legendarische zoon van koning Minos. Als kind viel G. in een vat honing en stikte. Toen de ziener Polyïdus hem niet het leven kon hergeven, werd hij met het lijk van G. in een grafkelder opgesloten. Daar doodde Polyïdus een slang, die echter door een andere slang met een toverkruid weer levend gemaakt werd. Met hetzelfde kruid wist de ziener ook G. weer ten leven te wekken.
Lit. R. Gaedechens (Roscher 1, 1686-1670).
(5) Glaucus van Chius
zou volgens Herodotus (1, 25) in
het begin van de 6e eeuw vC het lassen van ijzer hebben
uitgevonden. Pausanias (Periegesis 10, 2v)
beschrijft het ijzeren onderstel (van een zilveren
mengvat) dat G. vervaardigd zou hebben voor koning
Alyattes van Lydië en dat Herodotus' bewondering
wekte te Delphi.