Naast de broeierig-complexe Propertius
en de luchthartig-virtuoze
Ovidius vertegenwoordigt
de zachtmoedige Albius Tibullus voor ons de door
Cornelius Gallus gegrondveste
augusteïsche liefdeselegie,
een genre dat is ontstaan uit hellenistische
en vroegere,griekse poëtische vormen, die door de
afwisseling van hexameter en pentameter in het
elegisch distichon
worden gekenmerkt en in Rome
reeds in enkele gedichten van Catullus
een erotisch-elegisch
karakter hebben. Voor het leven van T.
zijn wij afgezien van een Vita van enkele regels in
de handschriften en enkele mededelingen van tijdgenoten
(Horatius, Ovidius) op zijn beide elegieënboeken
aangewezen. Hij werd ca. 50 vC uit een welgestelde
familie geboren en stierf reeds in 19 vC, in
hetzelfde jaar dus als Vergilius. T. vond zijn 'Maecenas'
in Messalla Corvinus,
patroon van een kring
van dichters. Hij vergezelde hem op diens veldtocht
in Aquitanië en moest op weg met Messalla naar het
Oosten in Corcyra ziek achterblijven. In Carmen
1,33 troost Horatius
hem in zijn ongelukkige liefde
voor Glycera, in Epistula 1,4 spoort hij de in Pedum
op zijn eenzame landgoed verblijvende T. aan gelukkig
te zijn en van zijn lichamelijke en materiële
welstand te genieten. Na zijn dood bezingen Domitius
Marsus (geciteerd in de Vita) en Ovidius (Amores
1, 15, 27-28; 3, 9) de gestorvene met weemoedige
sympathie.
In 26 vC verscheen de eerste bundel van 10 elegieën. Daarin lezen wij een verjaardagsgedicht (genethliakon) voor Messalla (1,7), vijf aan Delia gewijde erotische gedichten en drie gedichten met homo-erotisch karakter voor Marathus (1,4; 1,8; 1,9). Het aantrekkelijkst is de Delia-cyclus (Delia is een pseudoniem voor Plania). 1,1 schildert zijn afkeer van oorlog en geweld en zijn geluk in de landelijke rust en eenvoud aan de zijde van Delia. In 1,2 verschijnt Delia als getrouwde vrouw, die de dichter de toegang tot haar huis ontzegt (een z.g. paraklausithyron). In 1,3 ligt de dichter ziek in Corcyra, denkt aan Delia en stelt zich het geluk van hun hereniging voor. In 1,5 vernemen we dat een rijk man via een koppelaar tot Delia is doorgedrongen; de dichter uit zijn gevoelens hierover en waarschuwt zijn medeminnaar. In 1,6 verschijnen twee rivalen, de echtgenoot en een jongeman op wie Delia verliefd is; op deze gecompliceerde situatie bouwt T. een gecompliceerd gedicht, waarin hij zich als beschermer van Delia opwerpt en zich op een waarschuwende profetie van een priesteres van Bellona beroept. In het slotgedicht 1,10 spreekt T. zijn vredelievendheid en afkeer van de oorlog uit, Dat de overgeleverde volgorde der gedichten chronologisch is, lijkt onwaarschijnlijk. Anderzijds moet gewaarschuwd worden tegen pogingen om uit de gedichten een autobiografische liefdesroman te reconstrueren. De augusteïsche dichters houden ervan Dichtung und Wahrheit te verstrengelen in gedichten die in de eerste plaats elk op zichzelf in literaire vormen en stemmingsbeelden een eigen leven leiden.
De tweede bundel bevat zes elegieën. 2,1 schildert een landelijk Ambarvalia-feest; 2,2 is een verjaardagsgedicht voor Cornutus, 2,5 een gedicht in gebedsvorm voor de zoon van zijn patronus, Messallinus, die tot quindecimvir benoemd is. In de overige drie gedichten bezingt T. zijn nieuwe geliefde Nemesis, die hem afwijst en een hebzuchtige vrouw blijkt te zijn.
De poëzie van T. is gecompliceerder dan zij op het
eerste gezicht lijkt. Een schijnbaar simpele, dromerige,
associatieve aaneenrijging van gedachten blijkt
bij scherpere analyse voigens compositorische beginselen
georganiseerd te zijn. Vanuit een bepaalde,
steeds min of meer aanwezige grondstemming worden
allerlei motieven als neventonen ingevoerd, die
zich slechts schijnbaar van het uitgangspunt verwijderen.
Het aantal motieven in Tibullus' poëzie is
betrekkelijk gering. In afwijking van Ovidius en van
Propertius toont hij geen belangstelling voor Rome
en het imperium (mtzondering 2,5, 57). T. is bij
uitstek de idyllische en 'bucolische' elegiacus.
In de handschriften - de voornaamste zijn de codices
Ambrosianus R 26 sup. uit de 14e en Vaticanus 3270
uit de 15e eeuw - volgt na boek 2 nog een derde
boek (later als boeken 3 en 4 gedrukt), dat zeker
niet van T. is, maar wel uit de kring van Messalla
stamt en elegische gedichten bevat van Lygdamus
en Sulpicia, alsmede de anonieme Panegyricus
Messallae.
Lit. Recente bibliografie: H. Harrauer, A Bibliography to the Corpus Tibullianum (Bibliography to the Augustan Poetry 1, Hildesheim 1971).
Uitgaven: Editio princeps: Venetië 1472 (samen met Catullus. Propertius en Statius Silvae). Besre moderne edities: J. P. Postgate, Tibulli aliorumque carminum libri tres (Oxford 1894, ²1915). F. Lenz. A. Tibulli ahorumque carminum libri tres (Leiden 1959, ²1964. )1971). Met franse vertaling: M. Ponchont, Tibulle et les auteurs du Corpus Tibullianum (Paris 1976, 1961). Met engelse vertaling: F. W. Cornish/J. P. Postgate/J.W. Mackail, Catullus, T. and PeMgilium Veneris (Loeb Class. Libr., London 1913, ³1962). Met duitse vertaling: R. Helm, Tibutl, Gedichte (Berlin 1958, ³1968). G. Luck, Propen, Tibull, Elegien (Zürich 1963). Met commentaar K. Flower Smith, The Elegies of Albius T. (New York 1913 = Darmstadt 1978). J. André, Tibulle, Elegiarum liber primus (Paris 1965). M. C. Putnam, T., a commentary (Oklahoma 1973). W. Wimmel, Tibull und Delia 1-2 (Wiesbaden 1976-1983). P. Murgatroyd, T. I. A commentary on the first book of elegies of T. (Pietermaritzburg 1980). Nederlandse vertaling: A. Gerfo, T., Liefdesgedichten - Elegieën (Antwerpen 1949).
Indices: E. N. O'Neil, A Critical Concordance of the Tibullan Corpus (Ithaca N.Y. 1963). A. della Casa, Le Concordanze del Corpus Tibullianum (Genua 1964). S. Govaerts, Le Corpus Tibullianum. Index verborum et relevés statistiques. Essai de méthodologie statistique (Paris 1966).
Studies: GRL 2, 179-193. - M. Schuster, Tibullstudien (Wien 1930
= Hildesheim 1967). B. Riposati, Introduzione allo studio di Tibullo
(Milaan 1945, ²1967). L. Alfonsi, Albio Tibullo e gli autori del Corpus
Tibullianum (ib. 1946). W. Wimmel, Der frühe Tibull (MUnchen
1968). D. F. Bright, Haec mihi angebam. T. in his world (Leiden
1978). F. Cairns, T. A hellenistic poet at Rome (Cambridge 1979).
Tibullus: R.J. Ball, T. the Elegist. A critical survey (Göttingen
1983).
[Leeman]