Nun, in de opvatting van de oude Egyptenaren de
oeroceaan, die in het begin der tijden alleen bestond.
Volgens de kosmogonie van On-Heliopolis
ontstond de god Atum hieruit door eigen macht.
Hij ging op een heuvel staan, die ook uit N. te voorschijn
kwam, en verwekte twee kinderen, Sju,
lucht, en Tefnut, de vochtigheid. Dezen baarden de
hemel, Nut, en de aarde, Geb. Sindsdien drijft
de aarde op N. gelijk een schijf; het grondwater, de
Nijl en zijn
overstroming zijn delen van N.
In de kosmogonie van Sjmun-Hermupolis is N. gepersonifieerd
tot een mannelijke god. Hij heeft een
vrouwelijke partner, Naunet, en samen met drie
andere paren van oergoden vormen zij een
ogdoade.
Naar dit voorbeeld worden beide kosmische machten in de theologie van Memphis geassocieerd met Ptah onder de naam van 'Ptah-N., de vader die Atum verwekte, Ptah-Naunet, de moeder die Atum baarde'. Te Thebe werd Amon met N. geïdentificeerd.
De oeroceaan wordt verder nog verpersoonlijkt door
een koe, die uit N. te voorschijn komt, de zonnegod
baart en hem tussen haar horens plaatst. Dit schept
een verband met Hathor en
Isis. Haar naam is
ml;z.t-wr.t 'de grote vloed', Μεθύερ bij
Plutarchus,
De Iside 56.
Lit. RÄR 535v; 459.
[Vergote]