Heliopolis (Ἡλιόυπολις), griekse naam van de egyptische stad iwnw,
'stad van de iwn-pijler', metropool van de 13e deltagouw,
ca. 12 km. ten noordoosten van Kairo gelegen.
In hethitische spijkerschrift-transcriptie
uit de 13e eeuw vC ana, in assyrische uit de 7e eeuw vC unu,
in de hebreeuwse
bijbel 'on gelezen. De naam H. wijst op het feit dat
hier de cultusplaats was van de zonnegod
Re. Hij
werd er vereerd onder de gedaante van Rê-Harachte,
'Re-Horus van het Lichtland', en verbonden met de
oergod Atum
tot Re-Atum; langs deze om nam hij
ook de vorm aan van de skarabee
Cheprer, die
voornamelijk de opgaande zon vertegenwoordigt.
Atum heeft hier als echtgenote Jusaas, die ook met
Hathor wordt geïdentificeerd. De kosmogonie van
H., die van deze plaats het toneel maakt van het ontstaan
der goden-enneade
(Negental) en van de
wereld, heeft de andere theologische systemen in
Egypte geïnspireerd. Dit feit, alsmede de belangrijkheid
van de zonnecultus, verklaren waarom H. in
de hele geschiedenis van Egypte een voornaam
godsdienstig en cultureel centrum gebleven is. Nog
onder het Nieuwe Rijk wordt H. onmiddellijk na
Thebe
en vóór Memphis genoemd.
In het Late Tijdperk oefende het een bijzondere aantrekkingskracht uit op de Grieken die Egypte bereisden: Herodotus (2,3.73) en, volgens een traditie bij Strabo (17,29), ook Plato en Eudoxus.
Uit dit grootse verleden rest niets anders meer dan een obelisk die Sesostris I liet oprichten en enkele graven onder het dorp Matarijeh. De obelisk hoorde bij de tempel die deze koning liet bouwen of vergroten en waarvan een stichtingsoorkonde bewaard is (Breasted ARE I, nr. 498-506). De opgravingen bewijzen het bestaan van een met wallen omsloten tempeldomein (475 x 1100 m) waarvan een groot deel oorspronkelijk ingenomen werd door een kunstmatige vierkante zandheuvel met afgeronde hoeken, die later afgegraven werd. Men vermoedt dat hij het eerste heiligdom van H. droeg. De Pianchi-stele vermeldt drie heilige plaatsen die door deze vorst in de 8e eeuw vC te H. bezocht werden: het 'hoge zand', het huis van Rê en het huis van Atum (Breasted ARE 4, nr. 870-872). De fragmenten van een stenen plaat in het museum te Turijn, die uit H. stammen en tot het Late Tijdperk behoren, maken de reconstructie mogelijk van het grondplan van een tempel die uit drie, door pylonen voorafgegane, boven bestond. Aan het tweede hof zijn, links en rechts, twee kleine tempels aangebouwd, waarvan de eerste de 'kapel van het oprichten van de wilg' heet. Links in het derde hof ligt een kapel of altaar waarvan de naam 'huis van Atum der sycomore' luidt; hier bevond zich waarschijnlijk ook, als een alleenstaand gebouw, het eigenlijke heiligdom. H. Ricke, de uitgever van de plaat, laat twee mogelijkheden open: 1. de naam 'tempel van Hathor ... [gebouwd door?] Sesostris I', naast het eerste hof ingegrift, duidt op het gehele complex; 2. deze naam doelt alleen op de kapel rechts van het tweede hof, en het geheel was de tempel van Re-Harachte. Ricke veronderstelt dat daarnaast nog een tempel van Atum bestond. De naam van het oudste heiligdom, 'het hoge zand', was volgens hem, ten tijde van Pianchi, op het gehele tempeldomein overgedragen. Het belang van dit grondplan ligt ook hierin, dat het overeenstemt met dat van de tempels die Echnaton voor Aton bouwde.
![]() |
Antiek model van tempel uit tijd v.Seti I ca. 1285 vC |
Men zou het zich als rechter parallel kunnen denken van de eveneens van twee trappen voorziene kapel in het derde hof. Een van beide zou het 'huis van Atum' kunnen zijn dat door Pianchi bezocht werd, luidens de tekst schijnbaar een secundair gebouw.
Indien dit heiligdom inderdaad door de farao werd gebouwd (wat door Breasted en Rieke ontkend wordt), dan zou een van de beide obelisken ervóór diegene kunnen vertegenwoordigen die thans de Piazza del Popolo te Rome siert (Breasted ARE 3, nr. 544-548). Van de twee obelisken die Thutmosis III te H. liet oprichten, en die door Augustus in 13-12 vC te Alexandrië werden opgesteld, bevindt de ene zich nu op het Thames Embankment te Londen en de andere in Central Park te New York (ib. 2, nr. 632-636).
Een symbool van de scheppingsheuvel waarop Atum ging staan is de ben of benben, de kegelvormige fetisj van H. Naar deze wordt, in de Pianchi-stele, het allerheiligste in de tempel van Re-Harachte het benben-huis genoemd. Dit is ook de naam van de grote Atontempel te Amarna. Op de benben strijkt de benu-reiger neer (Phoenix), een andere verschijningsvorm van Atum en, langs hem om, met Re verbonden. Met Atum staan verder in betrekking de Mnevis-stier, de ichneumon en de wilg.
Te Matarijeh staat de boom van de H. Maagd, een
sycomore die, volgens de traditie, een verre nazaat
is van de boom waaronder de H. Familie zou gerust
hebben tijdens de vlucht naar Egypte. Deze
boom werd in de Middeleeuwen en ook later door
vele europese pelgrims bezocht (oudste reisbericht:
1177).
Lit. RÄR 543-545;.100 v; 356 v. Porter/Moss 4, 59-65. H.
Ricke, Der 'Hohe Sand in Heliopolis' (ZAeS 71, 1935, 107-111);
Eine Inventartafel aus Heliopolis im Turiner Museum
(ib. 111-133).
[Vergote]