Seti, moderne transcriptie van egyptisch Sty (varianten Swty, Sti-ty), naam van twee koningen van de 19e dynastie alsmede van diverse particulieren uit die tijd. De naam, die door Manetho met Σεθως weergegeven wordt, is van de godsnaam Seth afgeleid.
(1) Seti I, zoon van Paramses, de vizier en commandant
van de vesting Tjaru-Sile die door Horemheb
tot zijn opvolger werd benoemd en als Ramses I
(1306-1305) de stichter werd van de nieuwe dynastie.
S. regeerde van 1305 tot 1290 vC, toen zijn
zoon en mederegent, Ramses II, koning werd.
De orde en rust die Horemheb aan Egypte geschonken had stonden S. I toe al zijn aandacht aan de buitenlandse politiek te wijden. Reeds in het eerste jaar van zijn regering ondernam hij een veldtocht tegen de Aziaten om het egyptische imperium te herstellen. Zijn krijgstochten zijn afgebeeld op de buitenzijde van de noordelijke muur van de door hem gebouwde hypostyle zaal van Karnak (ANEP 322-331; ANET 254v). De koning moest eerst de strijd opnemen tegen de Sjasu of Bedoeienen, die in opstand gekomen waren, en 23 kleine vestingen veroveren om Raphia te bereiken en daarna een 'stad van Kanaan', die vermoedelijk Gaza is. Zijn leger drong door tot in Libanon, waar hij ceders of pijnbomen liet vellen voor de Amonstempel.
In de streek van Beth-San moest S. het hoofd bieden aan een coalitie van drie steden, bondgenoten van Muwatallis en de Hethieten. Hij viel ze elk afzonderlijk aan en onderwierp ze (ANEP 320; ANET 253v). Ook een opstand van Apiru (of Chapiru) moest onderdrukt worden (ANET 255). Een nieuwe campagne was direct tegen de Hethieten gericht; na de verovering van Amurru viel hij de stad Kades aan de Orontes aan, een sleutelpositie voor de toegang tot hun land. Tussen de beide vermelde expedities, of erna, leverde S. twee veldslagen tegen de Libiërs, ten noordwesten van Egypte. Het is wagrschijnlijk dat hij nog een tweede veldtocht ondernam tegen de Hethieten, tengevolge van gebeurtenissen, vermeld in het archief van Boghazköy. Hoewel hij hen in de streek benoorden Kades versloeg, moest hij van de verovering van Syrië afzien.
Behalve de boven vermelde hypostyle zaal te
Karnak
liet S. I twee dodentempels voor zichzelf bouwen,
een te Qurnah, in het noorden van de thebaanse
necropool, en een, met prachtige reliëfs, te
Abydus. Achter deze laatste legde hij, in de vorm
van een Osiris-graf, zijn geheimzinnige cenotaaf
aan. Zijn graf in het Dal der Koningen (nr. 17) is
het grootste en rijkst versierde van de necropool.
De ontdekking ervan door Belzoni, in 1817, maakte
een geweldige indruk in Europa. De z.g. obelisk van
Flaminius, op de Piazza del Popolo te Rome, werd
door S. in de tempel van Heliopolis opgericht. Zijn
mummie werd in de 'cachette' van Deir el-Bahri
gevonden en berust in het Museum te Kairo.
Lit. Drioton/Vandier 352-354, 375v, 386-388, 418-421, 447v.
A. Gardiner, Egypt of the Pharaohs (Oxford 1961) 247-255.
(2) Seti II,
zoon en opvolger van Merneptah, na een
tussenregering van vijf jaar van een usurpator,
Amenmose. Over zijn zesjarige regering (Helck/
Otto: 1199-1193) is zo goed als niets bekend. Er
bestaat van hem een kleine tempel in de voorhof
van Karnak
(zie afb. 65B, nr. 24). Zijn graf in
het Dal der Koningen (nr. 15) is mooi versierd. Zijn
mummie werd in 1898 door V. Loret in het graf
van Amenhotep II ontdekt.
Hiernaast een beeld van Seti II uit Thebe, ca. 1195 vC, 143 cm hoog.
Lit. Drioton/Vandier 355, 377v, 655v. A. Gardiner, Egypt of
the Pharaohs (Oxford 1961) 276v.
[Vergote]