
Beth-San (hebreeuws bēt-seān: huis der slangengodin
Sjachan?), een plaats op ca. 25 km ten zuiden
van het meer van Galilea gelegen, waar de vlakte
van Jizreël grenst aan het boven-Jordaandal, nu
tell el-hösn, vlak ten noorden van het tegenwoordige
dorp bēsān. De gunstige strategische ligging
maakte B. tot een steunpunt der Egyptenaren, die
onder Thutmosis III de stad in 1479 op de Hyksos
veroverden. Pas in de 12e eeuw moest Egypte zich
uit Palestina terugtrekken voor de opdringende
Zeevolken, waarna B. in de israëlitische geschiedenis
opduikt als de plaats waar de lijken van
Saul en
zijn zonen na de nederlaag tegen de Filistijnen bij de
Gilboa werden opgehangen (1Sm 31,10). Salomo
koos B., dat met Taänak en Megiddo aan een der
gouwen van zijn koninkrijk was toegevoegd, als residentie
voor zijn gouwvoogd (1Kg 4,12). Lange tijd
verdwijnt de plaats daarna uit de geschiedenis, om
eerst in de hellenistische tijd onder de naam Scythopolis
(stad der Scythen) - waar slechts een kleine
joodse kolonie was (2M 12,29) - weer een rol van
betekenis te gaan spelen. Na enige tijd in de macht
der makkabeeën te zijn geweest, werd Scythopolis
door Pompeius toegevoegd aan de Decapolis, een
bond van steden met een uitgesproken hellenistisch
karakter. In de 4e eeuw nC kwam de stad tot een
laatste bloeiperiode als bisschopszetel. Een aardbeving
maakte echter een einde aan de bewoning.
Opgravingen door de Pennsylvania University in de jaren 1921-1927. Geconstateerd werden sporen van bewoning in het chalcolithicum, egyptische invloed in de brons-I-tijd. In de tijd van de Hyksos is B. een stadstaat, na de slag van Megiddo (1479 vC) door Thutmosis III veroverd en drie eeuwen lang egyptische garnizoensplaats met burcht en twee tempels.
Uit deze tijd dateren vier wijstenen, gedeeltelijk onbeschadigd bewaard, een van een onbekende farao, twee van Seti I (de belangrijkste in AOT 95 en ANEP 320; de kleine in BASOR 125, 1952, 24-32; tekst in ANET 255a) en een van Ramses II (vgl. J. Cerny, Eretz-lsrael 5, 1958, 75-82*; ANEP nr. 321; tekst in ANET 255a), die de stad versterkte en op de vroegere tempels twee nieuwe tempels bouwde, een voor Astarte/Anat en een voor Mekal/Resef (afb. ANEP nr. 732; vgl. nr. 736-738). Ook een (zittend) standbeeld van Ramses III is bewaard.
Godsdiensthistorisch belangrijke vondsten zijn verder: zegels (ANEP nr. 338), wijstenen (nr. 475), hangers (nr. 478), cultusvoorwerpen (nr. 585; 591), beelden van Astarte en Anat, van slangen, een wijsteen van de god Mekal uit de 14e eeuw vC (ANEP nr. 487), een leeuwenrelief, bronzen drievoeten (PEFQS July 1934, pl. 7). Uit hellenistische tijd dateren de gevonden fundamenten van een tempel, misschien aan Dionysus/Bacchus gewijd. Votiefinscripties wijzen op een cultus van Zeus. Over de opgraving van een romeins theater vgl. RB 69, 1962, 408-410.

Lit. BRL 101-103. Abel 2, 280v. Simons biz. 551. A. Rowe,
The Topography and History of Beth-shan (Philadelphia
1930). The Four Canaanite Tempels of Beth-shan. 1. The
Tempels and Cult Objects, by A. Rowe (ib. 1940), 2. The
Pottery, by G. M. FitzGera1d (ib. 1930). The Arab and Byzantine
Levels (ib. 1931; vgl. RB 53, 1946, 443-452). A.. Alt,
Zur Geschichte vom Beth-Sean 1500-1000 v.Chr. (PJb 22,
1926, 108-120 = Kl. Schriften 1, 246-255). J. Ben-Dor, Guide
to Beisan (Jerusalem 1943). N. Zori, Fouilles à Beth-Shan
(RB 67, 1960, 400v; 71, 1964, 410v; vgl. IEJ 10, 1960, 263v; 12,
1962, 151). B. Lifshitz, Der Kult des Zeus Akraios und des
Zeus Bakchos in Beisan (ZDPV 77, 1961, 186-190). Id., The
Beth Shean Valley (Jerusalem 1962; in nieuw-hebreeuws). M.
Avi-Yonah, Scythopolis (IEJ 12, 1962, 123-134). H. Seyrig,
Notes sur les Cultes de Scythopolis à l'époque romaine (Syr
39, 1962, 207-211).
[Beek/v. d. Born]