Memphis (Μέμφις), de hoofdstad van het egyptische Oude
Rijk, was aanvankelijk een vesting die inb.w hd 'De
Witte Muren' heette. Toen de steden van de arbeiders
en de priesters van de dodencultus, nabij de piramiden,
tot aan de hoofdstad reikten, werd deze naar
haar genoemd: tijdens de 9e en 10e dynastie naar de
piramide van Teti, dd isw.t (Tty), onder het Middelrijk
naar die van Pepi I, mn nfrw (Pypy) 'duurzaam
in schoonheid (is Pepi)'. Hierop gaan assyrisch Mempi,
koptisch Memfe, Memfi en grieks Μέμφις terug.
Toen de residentie onder het Nieuwe Rijk naar
Thebe verlegd werd, vervulde M. voornamelijk een
militaire rol als garnizoenstad, arsenaal en verblijfplaats
van de opperbevelhebber. Dit had het aan
zijn strategische ligging te danken, want wie M. bezat
was meester van Egypte, zoals de latere veroveringen
van de 'Ethiopiër'
Pianchi, van de Assyriërs
en van de Perzen zouden bewijzen. Om die reden
kwamen ook Thutmosis III
en zijn opvolgers zich te
M. vestigen toen zij in een oorlog met Syrië gewikkeld
waren.
![]() |
In de ptolemaeïsche tijd is M. nog een religieus centrum. Hier worden de koningen naar egyptische trant gekroond en worden de priestersynoden gehouden (steen van Rosette). Grieken, Cariërs (Helleno-, Caromemphieten), Pheniciërs en Joden bewonen er eigen wijken.
Na de verovering door de Arabieren dienden de
ruïnes van de reeds lang vervallen stad voor het
bouwen van Kairo. M. is nu tot een vlakte geworden
met palmbossen en met, nabij het dorp Mit-Rahineh,
de schaarse overblijfselen van de Ptahtempel
(o.a. een albasten sfinx en een liggende kolos
van Ramses II) en, ten noorden ervan, resten van de
Witte Muur. Haar roem leeft voort in de nabijgelegen
necropool, voornamelijk te Sakkara.
Lit. Porter/Moss 3, 216-227. H. Kees (PRE 15, 660-688).
Helck/Otto 220-222.
[Vergote]