Selinus (Σελινοῦς), meest westelijke griekse stad op
de zuidkust van Sicilië, gelegen ca. 80 km ten
westen van Acragas bij het huidige Marinella.
S. werd ca. 650 vC of 629 vC gesticht
door een groep kolonisten uit Megara Hyblaea,
die stonden onder leiding van een zekere Pammilus.
De stad dankt haar naam aan de eppe (σέλινον), een
plant die in de buurt veel voorkwam en ook op de
munten afgebeeld is.
In de eerste 150 jaar van zijn bestaan kwam S.
herhaaldelijk in conflict zowel met zijn noordelijke
nabuur Segesta
als met Carthago. Bij de slag bij
Himera
(480 vC) koos het de zijde der Puniërs. In
409 vC werd de stad door de Carthager
Hannibal
verwoest en een deel van de totale bevolking
van ca. 26.000 als slaaf verkocht. Kort daarna
werden de stadsmuren door
Hermocrates herbouwd,
doch S. was sindsdien van geen betekenis
meer. In 250 vC opnieuw door de Carthagers
verwoest, bleef het als een onbeduidende vlek
voortbestaan.
De antieke stad, die pas in de 16e eeuw
geïdentificeerd kon worden, bestaat uit een acropolis met een
aantal tempelruïnes (O, A, B, C en D) en een benedenstad,
de Collina della Manuzza, waar sedert
1971 italiaanse opgravingen plaats hebben. Op de
acropolis, die door twee hoofdassen in vier
kwartieren is verdeeld, wijzen de oudste lagen op een
bewoning vanaf ca. 570 vC (franse opgravingen
sedert 1971; vroegere duitse expedities van 1892
tot 1894 en van 1923 tot 1939). De oudste tempel
C (6 x 17 zuilen; 24 x 64 m) vertoont een oude,
langgerekte vorm; enkele metopen (thans in het
museum te Palermo) wijzen op een datering rond
het midden van de 6e eeuw vC.
Van de tempel ten oosten van de stad werd de
reusachtige tempel G (Apollo?) met zijn 8 x 17
zuilen (50 x 110 m) gebouwd van 510 tot 470 vC.
Binnen in de cella lag een kleine naiskos. In de
groeven (Cave di Cusa) waar het materiaal voor de
tempel werd gedolven zijn nog in de rotsen
uitgehakte, half bewerkte zuilentrommels te zien.
De nog grotendeels overeind staande tempel E (6 x 15 zuilen;
25 x 67 m) dateert uit het midden van de 5e
eeuw vC; drie metopen zijn geheel bewaard (Palermo),
van andere zijn slechts fragmenten over.
Italiaanse onderzoekingen hebben onder de huidige
tempel resten van twee voorgangers aan het licht
gebracht.
Het chtonische heiligdom van Demeter Malophorus
ten westen van S. heeft vooral votiefgaven in
terracotta opgeleverd. De uitgestrekte grafvelden, die
met name in de jaren 1953vv onderzocht zijn, waren
rijk aan graven met aardewerk en terracotta's. Uit
S. is ook de beroemde bronzen 'efebe van S.'
afkomstig.
Lit. K. Ziegler (PRE 2A, 1266-1308). J. Bovio Marconi/V. Tusa (EAA 7, 175-188; Suppl. 1970, 704-706). - J. Hulot/ O. Fougères, Sélinonte (Paris 1910). E. Gabrici, Il santuario della Malophoros a Selinunte (Monumenti Antichi dei Lincei 32, 1927, 5419). Id., Studi archeologici selinuntini (ib. 43, 1956, 205-408). W. Calder, The Inscription from Temple G at Selinus (Durham N.C. 1963). M. Santangelo, Selinunte (Rome 1966). G. Gruber. Die Tempel der Griechen (München 1966,²1976). L. Giuliani, Die archaischen Metopen von Selinunt (Mainz 1979). [J. A. de Waele]