Sedert Morel (1686) en Maran (1742) is a. een aanduiding speciaal voor een groep christelijke schrijvers uit de 2e of het begin van de 3e eeuw, die voor het eerst poogden een beredeneerde min of meer systematische verdediging van het geloof te schrijven (latere vroegchristelijke apologieën zijn: Contra Celsum van Origenes, Adversus nationes van Arnobius en de Institutiones divinae van Lactantius). In een periode, waarin ook de ontwikkelden de weg naar het christendom begonnen te vinden en door de sterke uitbreiding van het christendom verdachtmaking toenam, streefden de a. ernaar, de heidense filosofie en mythologie alsmede de bij de massa gangbare beschuldigingen (bv. atheïsme, incest, kannibalisme, domheid) te bestrijden en te weerleggen.
Hun houding tegenover de heidense cultuur is niet steeds gelijk. Justinus geeft toe dat de heidense wijzen tenminste een deel van de waarheid gekend hebben (Apologie 2,13,3), maar bv. Tatianus staat vijandig tegenover de hele grieks-romeinse cultuur. De a. verschillen onderling in eruditie en originaliteit. Er bestaat een zekere afhankelijkheid van de laatjoodse apologetiek.
Het monotheïsme werd meermalen met stoïcijnse
argumenten verdedigd (bv. door Aristides). Het argument
van de ouderdom van de bijbel ontleende
men aan de joodse apologetiek. De a. wezen er op
dat de voorspellingen van het OT betrekking hebben
op Christus en dat het christendom moreel en
cultureel superieur is aan het heidendom.
Zie voor de afzonderlijke a. sub Apollinaris van
Hierapolis, Aristides,
Aristo van Pella,
Athenagoras,
Justinus,
Minucius Felix,
Quadratus, Tatianus,
Tertullianus,
Theophilus.
Lit. J. C. von Otto, Corpus Apologetarum Christianorum 1-9
(Jena 1847-1872). G. Bardy (RAC 1, 533-543). - J. Geffcken,
Zwei griechische Apologeten (Leipzig/Berlin 1907). A. Puech,
Les apologistes grecs du IIe siècle de notre ère (Paris 1912).
M. Pellegrino, Studi su Pantica apologetica (Rome 1947).
A. Casamassa, I polemisti del II. secolo (Scritti patristici 2;
Rome 1956).
[Bartelink]