Bucolische, pastorale of herderspoëzie bezingt het leven en de liefde van mensen op het land. In de griekse literatuur begon de b. op Sicilië, waar ze een nationaal gezang was, volgens de legende uitgevonden door Daphnis. Sicilië is met Arcadië de hele oudheid door het klassieke land van deze poëzie gebleven. De bloeitijd viel in de 3e en 2e eeuw vC. In deze tijd dweepte men in de grote steden en aan de hoven met het eenvoudige bestaan van het landvolk, dat men zich romantisch voorstelde als ideaal van vrede en geluk. De b. is genrepoëzie: de personen zijn altijd herders en herderinnen, dezelfde motieven komen steeds terug: verzorging van het vee, wedstrijden in zang, fluitspel en dans, gelukkige of onbeantwoorde liefde. Hoofdvertegenwoordiger van het genre is Theocritus, met wiens Idyllen ook enkele gedichten van Bion en Moschus zijn overgeleverd. Van andere griekse bucolische dichters is weinig bewaard. Bucolisch is ook Longus' roman Daphnis en Chloë. De b. blijft een onwerkelijk, maar fraai spel; alles is onecht, maar vooral bij Theocritus toch zeer menselijk en niet zoetelijk of sentimenteel, zoals later, in de Renaissance en vooral in de 17e en 18e eeuw, zo dikwijls het geval was.
Bij de Romeinen werd het genre beoefend door o.a.
Vergilius,
Calpurnius Siculus en
Nemesianus.
Lit. G. Knaack (PRE 3, 998-1012). - B. Snell, Arkadien
(Entdeckung des Geistes, Hamburg 1955³ 371-400). - J.
Hubaux, Les thèmes bucoliques dans la poésie latine (Paris
1930). W. Arland, Nachtheokritische Bukolik bis an die
Schwelle der lateinischen Bukolik (Diss. Leipzig 1937). Zie
verder bij de in het artikel genoemde auteurs.
[Ros]