Menedemus (Μενέδημος), griekse eigennaam. Vermelding verdienen:
(1) Menedemus van Pyrrha, leerling van Plato. Na de dood
van Speusippus (338 vC) was M. met Heraclides
Ponticus en Xenocrates candidaat voor de functie
van scholarch; hij behaalde bijna evenveel stemmen
als Xenocrates, die gekozen werd.
(2) Menedemus van Eretria (ca. 340-ca. 265), stichter van de wijsgerige school van Eretria. Toen M. als jong soldaat in Megara verbleef, werd hij door zijn oudere vriend Asclepiades van Phlius voor de filosofie van Stilpon gewonnen. Vervolgens begaf hij zich met Asclepiades naar Elis, waar hij zich aansloot bij de leerlingen van Phaedo en de leiding van diens school overnam. Later verplaatste M. deze elische school naar zijn vaderstad Eretria, waar hij zelf tot groot aanzien kwam en grote invloed op de locale politiek uitoefende. In 273 vC werd hij echter door de radicale partij ten val gebracht. Hij vond een toevlucht aan het hof van de macedonische koning Antigonus Gonatas, waar hij tenslotte zelfmoord gepleegd zou hebben.
Over de leer van M. is weinig bekend; hij schijnt
de vorming van het intellect beklemtoond te hebben,
waaruit dan het juiste handelen vanzelf zou
voortvloeien. De elisch-eretrische school hield zich,
evenals die van Megara, hoofdzakelijk met dialectiek
en eristiek bezig.
Lit. Diogenes Laërtius 2, 125-144. K. von Fritz (PRE 15, 788-794).
(3) Menedemus Cynicus,
kleinaziatische cynische wijsgeer uit
het midden van de 3e eeuw vC. M. was aanvankelijk
leerling van de epicureeër
Colotes van Lampsacus,
later van de cynicus Echecles, eveneens uit
Lampsacus. De breuk met Colotes ging gepaard met
een felle polemiek, waarvan we ons een voorstelling
kunnen vormen uit de fragmenten van Colotes'
werken en uit Plutarchus' verhandeling Πρὸς Κωλώτην
(Tegen Colotes).
Lit. Diogenes Laërtius 6, 102. - K. von Fritz (PRE 15, 794v).
- W. Crönert, Kolotes und Menedemos (Leipzig 1906).
[Nuchelmans]