Cabiren (Κάβειροι), vegetatiegoden van waarschijnlijk oosterse oorsprong (Phoenicië? Phrygië?) die hier en daar in Griekenland in een mysteriëndienst werden vereerd, vooral op Samothrace, waar de Argonauten in hun mysteriën zouden zijn ingewijd. op Lemnus en in Boeotië. De naam C. wordt in verbinding gebracht met het phoenicische woord voor 'machtig'; in de cultus werden ze inderdaad aangeroepen als Θεοὶ μεγάλοι of Θεοὶ δυνατοί.
Het getal der C. stond niet vast. Meer eenstemmigheid bestond er over hun afstamming: Hephaestus en Cabiro, een dochter van de zeegod Proteus, golden vrijwel algemeen als hun ouders of grootouders. Door hun moeder stonden de C. dus ook in relatie met de zee; evenals de Dioscuren beschermden zij in gevaar verkerende schippers. Ook in Rome drongen de C. door. Daar werd hun cultus gelijkgesteld met die van de Penaten. Een trias van C. werd geïdentificeerd met Iuppiter, Mercurius en Minerva.
Volgens de overlevering bij Acusilaüs waren de drie C. zonen van Casmilus of Cadmilus, die weer de zoon van Hephaestus en Cabiro was. Andere bronnen spreken van vier C. Van dezen waren er twee mannelijk, Axiocersus en zijn zoon Casmilus of Cadmilus, die bij de Grieken gelijkgesteld werden met Hades en Hermes, bij de Romeinen met Iuppiter en Mercurius; de twee vrouwelijke, Axiocersa en Axieres, waren bij de Grieken identiek met Persephone en Demeter, bij de Romeinen met Hera en Minerva.
In Thessalië leefde de mythe dat er drie C. waren, van wie er twee de derde doodden (zie afbeelding). Uit diens bloed zou peterselie gesproten zijn, die de ingewijden in de mysteriën dan ook niet mochten eten. Het hoofd van de dode werd in een purperen doek gewikkeld en aan de voet van de Olympus begraven.
Lit. O. Kern (PRE 10, 1399-1450). Bloch (Roscher 2, 25222541). - P. Wolters/G. Bruns, Das Kabirenheiligtum bei Theben (Berlin 1940). B. Hemberg, Die Kabiren (Uppsala 1950). [Suys-Reitsma]