Boeotië (Βοιωτία) is op Attica na de belangrijkste
landstreek van Midden-Griekenland.
(I) Boeotië wordt in het westen begrensd door
Phocis, in
het noorden door Locris,
in het oosten door de Golf
van Euboea, in het zuiden door Attica (grensgebergten
Cithaeron en Parnes),
Megaris en de Golf
van Corinthe. De grootste lengte (van Chaeronea tot
de monding van de Asopus) bedraagt ruim 80, de
grootste breedte ca. 45 km; de totale oppervlakte
is ca. 2500 km².
Geografisch valt Boeotië in vijf delen
uiteen:
1. in het zuidwesten de Helicon (hoogste toppen
1748 en 1526 m) met zijn uitlopers;
2. in het noordwesten het dal van de Cephisus en
het bekken van het sedert 1883 drooggelegde
Copaïsmeer (250 km²);
3. in het noordoosten het glooiende bergland tussen
Copaïs-meer en de Golf van Euboea, met de meertjes
Hylice en Trephia;
4. ten zuiden van de meren de centraal-boeotische
vlakte;
5. ten zuiden hiervan het dal van de Asopus.
Oropia, het gebied tussen de Parnes en Oropus,
behoorde geografisch tot Boeotië, maar was vanaf
506 vC dikwijls in handen van de Atheners.
Met Attica was Boeotië door drie wegen verbonden: de
eerste leidde van Thebe over
Plataeae en Eleuthrae
naar Eleusis, de tweede vanuit het dal van de
Asopus naar Phyle en Acharnae, de derde van Delium
over Oropus naar Decelea. De hoofdverbindingen
met Phocis liepen via Lebadea
naar Delphi
en door het dal van de Cephisus via Chaeronea
naar Elatea en Cytinium
(in Doris). Door zijn ligging
tussen enerzijds Noord-Griekenland en anderzijds
Attica en de Peloponnesus was Boeotië voorbestemd
om het slagveld van Griekenland te worden; bij herhaling
kwam het in de vlakten van Boeotië tot een gewapend
treffen: Plataeae (479 vC),
Tanagra (457 vC),
Coronea (447 en 394 vC), Haliartus (395
vC), Leuctra (371 vC),
Chaeronea (338 vC),
Orchomenus (86 vC).
De bodem van Boeotië was in de vlakten vruchtbaar en geschikt voor de verbouwing van graan en het fokken van paarden. De havens, o.a. Aegosthena, Anthedon en Aulis, waren van weinig betekenis.
(II) De bevolking van Boeotië, volgens de overlevering afkomstig uit Thracië, met welks bevolking zij inderdaad in taal en godsdienstige gebruiken veel overeenkomsten vertoont, leefde hoofdzakelijk van landbouw en veeteelt en stond bij de overige Grieken, vooral bij de Atheners, als boers en achterlijk aangeschreven, ofschoon Boeotië toch dichters als Hesiodus, Corinna en Pindarus had voortgebracht.
Aan de overzeese expansie van de Grieken hebben
de Boeotiërs nauwelijks deelgenomen. Ook op
het gebied van de beeldende kunsten schijnen zij afgezien
van de beeldhouwer Calamis en van de
terracottabeeldjes van Tanagra - nooit veel
betekend te hebben.
(III) De oudste sporen van menselijke bewoning in
Boeotieë, daterend uit het paleolithicum, zijn aangetroffen
in holen rond het Copaïs-meer. In het neolithicum
en het bronzen tijdperk waren de oevers van
dit meer, waarvan destijds reeds de waterstand
kunstmatig werd geregeld, dicht bewoond. In de
tweede helft van het 2e millennium vC waren de
belangrijkste centra van het land Thebe en
Orchomenus. Behalve deze speelden in het eerste
millennium vC een rol van betekenis Anthedon,
Aulis, Chaeronea,
Coronea, Delium, Haliartus,
Lebadea, Leuctra,
Plataeae,
Tanagra en
Thespiae.
Zolang deze steden een politiek van isolement voerden,
kwam de boeotische stamverbondenheid tot
uitdrukking in de nationale heiligdommen van Poseidon
in Onchestus (aan het Copaïs-meer) en van
Athena Itonia bij Coronea.
In de 6e eeuw vC kwam een boeotische stedenbond tot stand. Deze werd echter wegens de perzische gezindheid van Thebe na de perzische oorlogen door Athene ontbonden. In de volgende decennia stond Boeotieë nu eens aan de zijde van de Atheners dan weer aan die van de Spartanen.
Na een oligarchische revolutie onder leiding van Thebe versloegen de Boeotiërs in de slag bij Coronea (447) de Atheners, die geheel Boeotieë met uitzondering van Plataeae moesten ontruimen. De boeotische bond werd heropgericht en straffer georganiseerd dan vroeger. Hij bestond voortaan uit 11 districten (4 voor Thebe alleen), die ieder 60 afgevaardigden naar de bondsraad zonden en 1000 hoplieten en 100 ruiters voor het bondsleger leverden.
Tijdens de peloponnesische oorlog streed de bond
aan de zijde der Spartanen, maar daarna nam hij
deel aan de corinthische oorlog (395-386) tegen
Sparta. Na de vrede van
Antalcidas (387/386) wederom
ontbonden, herleefde hij reeds in 379 opnieuw,
onder nog sterker suprematie van Thebe,
dat van 371 tot 362 de hegemonie over Griekenland
bezat. Na de slag bij Chaeronea (338 vC) nam
de invloed van Thebe, dat in 335 door
Alexander
vrijwel geheel verwoest werd, af, maar de boeotische
bond wist zich tijdens de hellenistische oorlogen
te handhaven, nu eens verbonden met Macedonië,
dan weer met de aetolische of achaeïsche bond.
Het bondgenootschap met Macedonië in de tweede
en derde macedonische oorlog (200-197 en 171-168)
leverde voor Boeotieë slechts verwoesting en plundering
op. Toen het land in 146 vC onder romeinse
heerschappij kwam, werd de bond voor de derde
maal ontbonden. De later opgerichte nieuwe federatie
had vrijwel uitsluitend godsdienstige taken en
bestond tot in de late keizertijd. Vanaf 146 vC
stond Boeotieë onder het gezag van de stadhouder van
Macedonia, sinds 27 vC behoorde het tot de in dat
jaar opgerichte provincie Achaia.
Lit. Pausanias, Periegesis 9. - F. Cauer (PRE 3, 637-663). Philippson/Kirsten, Die griechischen Landschaften 2, 430-548, 645-739. - W. Rhys Roberts, The Ancient Boeotians, their Character and Culture and their Reputation (Cambridge 1895). P. N. Ure, Boeotian Pottery of the Geometric and Archaic Style (1927). M. Fayel, Polybe et l'histoire de Béotie au IIIe siècle avant notre ere (Paris 1942). P. Guillon, La Béotie antique (ib. 1948). R. J. Buck, A History of Boeotia (Edmonton 1979). A. Schachter, Cults of Boiotia (London 1981vv). [Nuchelmans]