Nero's paleiscomplex, dat 'Domus Aurea'
(Gouden Huis) zou worden genoemd,
werd tegen de hellingen van de Mons Oppius
aangebouwd. Het werd omgeven
door een schitterend parklandschap. Naast de
ingang van de tuinen stond een kolossaal,
36 m hoog standbeeld van de princeps als zonnegod.
De op het zuiden gerichte façade van het
Domus Aurea was ca. 260 m breed. In het midden bevond zich
een enorme exedra van 50 m breed, in de vorm van
een halve octagon. Dit verrassende ontwerp
doet denken aan de grote Perzische iwans, waarin de Parthische
heersers op hun troon zaten als ze hun
aanbiddende onderdanen ontvingen.
Nero's Gouden Huis dankte zijn naam aan de
vele gouden decoraties op de muren van het gebouw.
In plaats van zwarte en rode muren koos Nero
voor felle kleuren en glanzende materialen. Hij
gebruikte met name goud, het symbool van de
zonnegod, met wie hij zich wilde identificeren.
Hij nam de parafernalia van een syncretistische
godheid aan, waarbij hij in de figuur van
Apollo-Helios-Mithras elementen uit de
hellenistische, Armeense en Parthische godsdiensten combineerde.
Aansluitend op de twee kamers met alkoven aan weerszijden bevonden zich twee op de diagonale as geplaatste triclinia, die op hun beurt een centraal en gewelfd nymphaeum flankeerden. Achterin dit nymphaeum stroomde water langs een trapvormige waterval naar beneden. Deze koepelzaal werd vervaardigd uit gegoten mortelspecie, het antieke 'beton'.
De zaal was het resultaat van een nieuwe bouwtechniek: de massief gegoten
koepel rustte direct op de vierkante deurportalen,
die werden bekroond door een
als 'rechte boog' gemetselde lateibalk. Een
dergelijke bouwwijze was geheel
nieuw. In deze coenatio bevond zich tevens een
merkwaardige constructie, waarvoor
de architecten al hun vernuft hadden gebruikt:
"Door hun stoutmoedige verbeeldingskracht
en meesterschap is het hen gelukt alles te verwezenlijken wat de
keizer wenste en wat de natuur niet kon bieden"
(Tacitus, 42).
Suetonius schreef
over deze coenatio: "De hoofdzaal was rond en
draaide evenals het universum dag
en nacht rond. Het plafond was met ivoor ingelegd,
met beweegbare panelen van waaruit
bloemblaadjes en parfum op de bezoekers konden
neerdalen. " Seneca, die
praeceptor van Nero was geweest, gaf in zijn
'Brief aan Lucilius' (Boek XIV, 90, 14)
meer details: "Een ingenieur bedacht een systeem
waarmee saffraankleurig water
van grote hoogte omlaag kon vallen. Ook slaagde
hij erin de plafondpanelen van deze
zaal zo samen te voegen dat de getoonde
afbeeldingen naar believen konden
worden veranderd. " Hoe heeft dit alles eruitgezien?
Ondanks de damnatio memoriae
die elke herinnering aan Nero moest uitwissen,
vonden archeologen de bewaard gebleven resten
van het paleis in de onderbouwsels
van de thermen van Trajanus.
Na de zelfmoord
van Nero werd het paleis gesloopt
en deels overbouwd door deze thermen. De
zaal was redelijk intact en rond
de oculus trof men twee groeven aan die
als rails hebben gediend. Aan deze rails
hingen semi-sferische houten plafonddelen
die konden roteren en waarvan de vorm
overeenkwam met die van het koepelinterieur.
Deze concentrische elementen met
inlegwerk waren uitgerust met panelen en
openingen. Ze konden aldus op verschillende
snelheden roteren, "evenals het universum",
waarbij "de lichtgevende hemellichamen"
(zon en maan) verschenen.
Astrale fenomenen waren belangrijk in de
cultus van Mithras, die werd beschouwd
als de heerser over de sterrenconstellaties en de dierenriem. Dit
mechanisme, dat dag en nacht ronddraaide in Nero's
'Zonnepaleis' , was een visuele weergave
van de banen van de planeten (imago mundi) en
de beweging van de sterren. Zo
ook dienden de pijpen (fistulae), vanwaaruit water
over de gasten kon worden gesprenkeld,
als een symbool van de macht die de vergoddelijkte heerser over zijn rijk
had. Ze waren bovendien een wezenlijk element in het
ritueel van de hieros gamos
(de heilige verbinding tussen hemel en aarde).
In een dusdanig vernuftig decor
werd een deus ex machina gebruikt om de almacht
van de keizer uit te drukken.