Recitatio in algemene zin aanduiding voor het voorlezen van iets, als terminus technicus gebruikt voor het voorlezen door een auteur uit eigen, nog niet gepubliceerd werk voor een kleiner of groter gehoor, in het bijzonder bij de Romeinen gedurende de keizertijd.
Reeds de Grieken kenden de gewoonte voor te lezen uit eigen werk. Zo las Herodotus in Athene en Olympia tijdens de openbare feesten voor uit reeds gereedgekomen gedeelten van zijn Historiae, en vonden in de hellenistische tijd hier en daar recitationes plaats in de gehoorzalen van de bibliotheken van de grote culturele centra. In Rome placht volgens Suetonius (De grammaticis 2) Crates van Mallus tijdens zijn verblijf in de hoofdstad voordrachten (acroaseis) te houden en gingen Romeinen die zijn voorbeeld volgden zich bezighouden met zorgvuldige bestudering van poëzie, waarbij o.a. ook werd voorgelezen uit het werk van weinig bekende of gestorven dichters. Als eigenlijke stichter van de r. in officiële zin moet volgens Seneca (Controversiae 4, praefatio 2) echter beschouwd worden Asinius Pollio, van wie hij vertelt: 'als eerste van alle Romeinen las hij eigen werk voor aan door hem bijeengeroepen mensen'. Nadien wordt de gewoonte reeds spoedig meer algemeen. Van de keizers Augustus en Claudius is bekend dat zij aan recitationes deelnamen of deze bijwoonden. Met name onder keizer Domitianus werden veelvuldig recitationes gehouden en zeker tot in de 6e eeuw bleef de gewoonte bestaan.
De auteur hield zijn r. in een speciaal daartoe gehuurde of door zijn patronus (Maecenas) ter beschikking gestelde zaal; ook werd gebruik gemaakt van een plaats op het forum, in het circus of de thermen, totdat men ten tijde van keizer Hadrianus de beschikking kreeg over het z.g. Athenaeum.
Tot het bijwonen van recitationes, die soms meer dan een dag in beslag namen, werd men uitgenodigd door speciale uitnodigingen (codicilli); soms ook werd een soort programmaboekje (libelli) uitgereikt. Onder het gehoor bevonden zich mannen zowel als vrouwen. Hoewel ook proza kon worden voorgelezen, genoten verzen de voorkeur. Over deze en andere bijzonderheden van de r. lichten ons met name de brieven van Plinius minor (vooral 7, 17 en 9, 34) nader in.
De r. bood een auteur de mogelijkheid zijn werk
voor te leggen aan een kritisch en competent gehoor,
alvorens tot definitieve publicatie over te
gaan. Bovendien kon hij op deze manier snel naam
maken. Niet zelden echter werd door deze gewoonte
effectbejag in de hand gewerkt. Evenals de
declamatio
had aldus de r. een ongunstige invloed op
de ontwikkeling van de romeinse literatuur in de
keizertijd. Reeds Horatius toont zich ten aanzien
van recitationes uiterst gereserveerd (vgl. Sermones
1, 4, 73: nec recito cuiquam nisi amicis, idque coactus:
'ik lees mijn werk aan niemand voor tenzij aan
vrienden en dan nog alleen als ik gedwongen word').
Martialis
drijft vaak de spot met de r.-rage (bv. 3,
44; 8, 76).
Lit. G. Funaioli (PRE 1 A, 435-446). - F. Orlando, Le letture
pubbliche in Roma imperiale (Faenza 1907). L. Friedländer/G.
Wissowa, Darstellungen aus der Sittengeschichte
Roms in der Zeit vom Augustus bis zum Ausgang der Antonine
210 (Leipzig 1922) 225-230. A.-M. Guillemin, Pline et la
vie littéraire de son temps (Paris 1929). Ead., Le public et la
vie littéraire à Rome (ib. 1937). H. Bardon, Les empereurs
et les lettres latines d'Auguste à Hadrien (ib. 1940).
[Brouwers]