Fortuna
Fortuna, italisch-romeinse verpersoonlijking van de
wisselvalligheid der menselijke wederwaardigheden.
Verwant met
Fatum, de belichaming van het
onvermurwbare wetmatige lot, is F. de goddelijke
kracht van het onberekenbare toeval dat zich
ook
als onverhoopt geluk kan aandienen. Als
geluksgodin werd F. van oudsher vereerd in Latium, met
name te
Antium
en, als F. Primigenia, te
Praeneste.
Ambachtslieden en neringdoenden, vrijgelatenen
en slaven incluis, hebben blijkens de inscripties
een groot aandeel
gehad in de cultus aldaar. De
relatie moeder-kind tussen F. en Juppiter en de
orakelpraktijken die de eredienst te Praeneste
kenmerkten, zijn niet door Rome overgenomen. Op
beide plaatsen is wel etruskische invloed merkbaar.
Te Rome zou de cultus zijn
ingevoerd door koning
Servius Tullius,
zoon of minnaar van F. en stichter
van de tempels van F. Virgo (
Forum Boarium) en
Fors F. (Via Portuensis). F. had te Rome nog
andere heiligdommen, onder meer als F. Muliebris
(Via Latina),
F. publica populi Romani en F.
publica citerior in colle (Quirinaal), F. Primigenia
(Capitool), F. Equestris (bij het theater
van Pompeius),
F. huiusce diei en F. Redux (op het Marsveld).
De populariteit van haar cultus en de romeinse
neiging tot differentiatie van
de goddelijke
werkzaamheid bezorgden F. allerlei epitheta waaruit
haar patronaat blijkt over personen, families,
collegia, troepenafdelingen,
plaatsen, bezittingen,
keizerlijk huis en staatsgemeenschap. Het syncretisme
van de keizertijd versmolt F. met Isis of verhief
haar tot Panthea; ook werd zij geassocieerd met
Genius, Spes,
Mercurius,
Mars
of
Victoria. Te
Rome valt haar grootste succes op het einde van de
republiek en in het begin van het principaat. Haar
geliefdheid
bij de lagere en middenklassen stoelt
ook hier op haar gelukskarakter. Wanneer echter
ca. 200 nC de nood der tijden, de nieuwe
religiositeit
en de opvatting van de Staats-Voorzienigheid de
overhand krijgen, taant haar betekenis snel.
De iconografie van
F., wier beeltenis men op alle
denkbare voorwerpen kan aantreffen, onderging
invloed van de griekse
Tyche, waarmee F. in de 2e
eeuw vC vereenzelvigd werd: een staande of zittende
vrouwelijke figuur met de horen des overvloeds
en een scheepsroer, soms ook de aardbol,
zelden met het rad der fortuin.
Lit. R. Peter/W. Drexler (Roscher 1, 1503-1558). W. Otto
(PRE 7, 1242). I. Kajanto (RAC 8, 182-197). M. Floriani
Squarciapino (EAA 3, 726v). - G. Dumezil, Servius et la
Fortuner (Paris 1943). F. Fasolo/G. Gullini, Il santuario della
F. Primigenia a Palestrina (Rome 1953). F. Bömer, Untersuchungen
über die Religion der Sklaven in Griechenland und
Rom 1 (Wiesbaden 1958). K. Latte, Römische Religionsgeschichte
(München 1967) 176-183. - A. Doren, F. im Mittelalter
und in der Renaissance (Vorträge der Bibliothek Warburg
2, 1, Berlin 1924, 71-144). H. Patch, The Goddess F. in
Mediaeval Literature (Cambridge Mass. 1927 London
1967). J. Gagé, Matronalia (Brussel 1963). J. Champeaux,
F. Recherches sur le culte et la fortune
à Rome et dans le monde romain des origines
à la mort de César 1.
F. dans la religion archaïque (Paris 1983). [Sanders]