Arameeën

kaartArameeën is de naam (hebreeuws 'ărām, 'ărammī) van een semitisch volk (Gn 10,22), dat na de Amorieten tot aanzien kwam. De naam duikt ca. 2000 op in Nippur, ca. 1700 in Mari en ca. 1350 in Ugarit. In de aartsvadertijd woonden de A. (afbeelding in ANEP nr. 62) in A. Naharaïm, het A. der beide rivieren. Met deze laatsten zijn de Balich en de Chabur, zijrivieren van de Eufraat, bedoeld. Hier lag Haran, het land vanwaar Abraham naar Kanaän trok. De nakomelingen van Abraham heetten A. (Dt 26,5). Na de ondergang van het rijk der Hethieten vormden de A. staten in Noord-Syrië. Later drongen zij door in Zuid-Mesopotamië en wisten daar tijdens het nieuwbabylonische rijk de heerschappij te veroveren. Toen werden zij Chaldeeën genoemd. Het OT zegt, dat reeds de richter Othniel met een koning der A. gestreden heeft (Ri 3,7-11).

David streed met kleine staten van A. (2Sm 10,6-19), maar onderhield ook met andere vriendschappelijke verhoudingen (2Sm 3,3; 13,37; 8,9). Tijdens Salomo en zijn opvolgers was er geregeld strijd tussen Juda en Israël enerzijds en de A. anderzijds. De poging der A. om te zamen met Israël een front tegen het opdringende Assyrië (vgl. Tiglatpileser I in ANET 275a; Assurnasirpal II ib. 276a) te vormen leidde tot de veldtocht van Pekah en Rezin tegen Achaz van Juda. In 732 werd Damascus, het centrum der A., door Tiglatpileser III veroverd.


Lit. R. F. O'Callaghan, Aram Naharaim (Rome 1948). A. Dupont-Sommer, Les débuts de l'histoire araméenne (VT Suppl. 1, 1953. 40-49). J. R. Küpper, Les nomades en Mésopotamie au temps des rois de Mari (Paris 1957) 107-154. J. Hoftijzer, Religio Aramaica (Leiden 1968). [Beek]


Kaart