Stesichorus

Stesichorus (Στησίχορος) van Himera, griekse dichter van koorlyriek, ca. 600 vC. Betrouwbare biografische gegevens zijn vrijwel niet voorhanden. Hij schijnt heel zijn leven op Sicilië te hebben gewoond. Volgens Aristoteles (Rhetorica 2,20) waarschuwde hij door middel van een fabel tegen de in opkomst zijnde Phalaris.

Zijn werken werden door de alexandrijnse filologen in 26 boeken ingedeeld. Misschien mag dit zo verstaan worden dat ze 26 gedichten van S. bezaten. Wij bezittten slechts fragmenten, maar vooral dank zij de sinds 1956 gepubliceerde papyrusvondsten kunnen wij ons toch een indruk van deze poëzie vormen. Titels en fragmenten van de volgende gedichten zijn bekend: De lijkspelen voor Pelias (in de trant van het 23e boek van de Ilias), Geryoneïs (Heracles doodt Geryon en rooft diens runderen), Eriphyle (de verraderlijke echtgenote van Amphiaraüs), Europeia (de sage van Cadmus), Iliupersis (verwoesting van Troje, met vermelding van het houten paard), Cerberus (door Heracles uit de onderwereld gehaald), Cycnus (een bloeddorstige rover, door Heracles onschadelijk gemaakt), Nostoi (terugkeer der griekse heiden na de trojaanse oorlog), Oresteia (in twee boeken of zangen), Scylla (authenticiteit en inhoud onzeker), Syotherae (over de calydonische everjacht), Thebaïs (Iocaste probeert haar zonen Eteocles en Polynices met elkaar te verzoenen; de titel van dit werk, waarvan de fragmenten pas in 1976 zijn uitgegeven, is hypothetisch). In een gedicht Helena volgde S. de traditionele epische versie van de sage; in zijn Palinodie verklaarde hij echter, dat Helena nooit in Troje was geweest. Volgens een door Plato (Phaedrus 243 A) en Isocrates (Helena 64) meegedeelde legende werd S. vanwege zijn Helena met blindheid geslagen en kreeg hij het gezicht terug na het schrijven van de Palinodie, waarin hij zijn voor Helena ongunstige uitlatingen herriep. Locale volksverhalen met erotische motieven schijnt S. verwerkt te hebben in zijn gedichten Daphnis, Calyce en Rhadina.

De gedichten van S., die over het algemeen een omvang hadden van verscheidene honderden verzen, zijn verhalend, met veel dialogen. De stof is meestal ontleend aan de epische traditie, maar S. creëert herhaaldelijk nieuwe versies. Hij heeft grote invloed gehad op de tragici en de beeldende kunstenaars. Hij mag gelden als uitvinder van de z.g. dactylo-epitritische versmaat en de triadische strofenbouw (Grieks, Metriek).


Lit. Uitgaven van de fragmenten: E. Diehl, Anthologia Lyrica 52 (Leipzig 1942) 39-48. D. L. Page, Poetae Melici Gracci (Oxford 1962) 93-141. Id., Supplementum Lyricis Graccis (Oxford 1974) 5-43. P. Parsons, The Lille S. (ZPE 26, 1977, 7-36). - P. Maas (PRE 3A, 2458-2462). M. Treu (PRE Suppl. 1], 1968, 1253-1256). - C. M. Bowra, Greek Lyrie Poetry from Alcman to Simonides² (Oxford 1961) 74-127. J. M. Bremer, S. (Lampas 13, 1980, 355-371). [Schreiner]



Lijst van Auteurs