Cleruchie (κληρουχία), typische attische vorm van militaire kolonisatie, waarbij attische burgers als een soort bezettende macht naar een onderworpen gebied werden gezonden en daar stukken staatsland (κλῆροι) in erfpacht ontvingen. Deze κληροῦχοι behielden hun attische burgerrechten en vormden in de kolonie een eigen gemeente naar atheens voorbeeld. Omdat velen door deze bezitsvenverving van de klasse der bezitloze theten overgingen naar die der zeugiten, vertoonde het instituut der c. naast een militair-strategisch ook een sociaal-economisch aspect. Bij de aanvang van de peloponnesische oorlog (431 vC) telde Athene ca. 10.000 van zulke cleruchen.
De belangrijkste atheense cleruchiën bevonden zich sinds
ca. 509 vC op Salamis,
sinds 506 vC in het gebied
van Chalcis, sinds ca. 500 op de eilanden
Lemnus
en Imbrus, sinds ca. 475 op Scyrus, sinds ca. 450
op Naxus,
Andrus en de thracische Chersonesus,
sinds 437 in Amphipolis,
sinds 431 op Aegina, sinds
427 in Mytilene
op Lesbus, sinds 416 op Melus. Al
deze cleruchiën gingen tijdens en aan het eind van de
peloponnesische oorlog verloren. In het begin van de
4e eeuw vC werden de cleruchiën Lemnus, Imbrus en
Scyrus opnieuw bezet; ze bleven atheens tot in de
romeinse tijd.
Lit. Schulthess (PRE 11, 814-832). - F. Hampl, Poleis ohne
Territorium (Klio 32, 1939, 1-60). F. Gschnitzer, Abhängige
Orte im griechischen Altertum (Zetemata 17, München 1958).
[Nuchelmans]