Nimfen (νύμφαι), in het griekse volksgeloof vrouwelijke natuurdemonen die de goddelijke krachten belichaamden welke aanwezig geacht werden in bossen, bergen, bomen en wateren, of ook in bepaalde steden, streken of landen. Zoals de benaming νύμφη (jonge ongehuwde vrouw) al zegt, stelde men zich de n. voor als mooie jonge vrouwen. Ze hielden van dans en muziek en konden de mensen tot poëzie inspireren.
Ze golden als dochters van Zeus, maar waren ondanks deze goddelijke afstamming in het algemeen niet onsterfelijk; ze konden echter wel zeer oud worden. We kennen verscheidene afzonderlijke n., zoals Calypso en Echo, bij naam, maar in de regel traden de n. als groep op. Ze kwamen voor in talrijke soorten: bos- en boomn. (Alseïden, Hamadryaden en Dryaden), bergn. (Oreiaden of Orestiaden), weiden. (Leimoniaden), bronn. (Naiaden), daarnaast ook n. van bepaalde rivieren of bergen, zoals de Acheloïden (naar de rivier de Acheloüs) en de Nysiaden (naar de berg Nysa, waar Dionysus geboren werd). De Nereïden en Oceaniden golden als zeenimfen.
In het algemeen waren de n. de mensen welgezind. Ze sierden de velden met bloemen, hielden samen met Apollo en Hermes toezicht op het vee, hielpen jagers aan jachtbuit en schonken genezing aan zieken. Anderzijds echter werden de n. ook verbonden met saters en silenen, zwierven ze met Artemis door de bergen en namen deel aan de dionysische ütaaot. Bosn. maakten soms reizigers aan het schrikken; ook konden n. bij de mensen waanzin teweegbrengen (νυμφόληπτος 'door de n. bezeten', 'waanzinnig'). Vanaf de homerische tijd werden de n. in heel Griekenland vereerd en naderhand verspreidde hun cultus zich ook over het romeinse rijk. Hun heiligdommen bevonden zich vaak bij bronnen of in grotten. Belangrijke plaatsen waar ze verering genoten waren o.a. Thebe en Syracuse.
In de beeldende kunst worden de n. soms staande, soms lopend of dansend voorgesteld, veelal gekleed in een lang gewaad; dikwijls zijn ze met drieën. Vanaf de 5e eeuw vC komen, vooral in Attica, veel afbeeldingen van n. voor op wijreliëfs, vaak in gezelschap van Pan, Acheloüs, Hermes of degene die het reliëf geschonken heeft. Minder vaak worden ze in verband gebracht met Apollo en Cybele/ Attis. Ook in de hellenistische en de romeinse tijd vinden we dit soort reliëfs; vaak zijn de n. daarop half naakt afgebeeld en hebben ze een schaal op hun schoot. Uit de keizertijd kennen we reliëfs waarop n. staan afgebeeld als drie naakte chariten. Op munten komen ze vooral als locale godheden voor.
Lit. H. Herter (PRE 17, 1727-1581). L. Bloch (Roscher 3, 500-567).
H. Sichtermann (EAA 5, 502-505). [Schouten]