Ubiërs

kaartUbiërs (latijn Ubii), westgermaanse volksstam, die tot het midden van de 1e eeuw vC op de oostelijke oever van de Rijn woonde, tussen de Lahn en de Taunus, tegenover het gebied van de Treveri ten westen van de Rijn. In 55 vC wendden de U. zich, omdat ze voortdurend door de Sueben lastig gevallen werden, tot Julius Caesar om hulp en sloten een vriendschapsverdrag met de Romeinen, dat in 53 vC vernieuwd werd. De aanvallen van de Sueben hielden echter niet op. Tenslotte stonden de Romeinen en met name Marcus Agrippa hun toe te verhuizen naar de linker Rijnoever (ca. 38 vC). Daar werd hun in het voormalige woongebied van de door Caesar vernietigde Eburonen een territorium toegewezen dat in het oosten door de Rijn, in het zuiden door de Vinxtbach en de Eifel, in het noordwesten door ongeveer de lijn Krefeld-Aken begrensd werd; in het noorden kregen ze de Cugerni, in het zuiden de Treveri als buren. Zo ontstond een civitas Ubiorum, met op de plaats van het latere Keulen het oppidum Ubiorum, dat in 50 nC door keizer Claudius tot Colonia Claudia Ara Agrippinensium verheven werd en een van de belangrijkste steden van het romeinse rijk zou worden.

Begin januari 69 werd in Keulen de gouverneur van Germania Inferior Vitellius door de soldaten tot keizer uitgeroepen. In 70 sloten de U. zich aan bij de opstand van Civilis, maar toen deze bij Trier verslagen was, keerden zij vrijwillig terug onder het gezag van de Romeinen.

De voornaamste nederzettingen in het gebied der U., die sinds het einde van de 1e eeuw nC gewoonlijk Agrippinenses heten en deel uitmaakten van Germania Inferior, waren Colonia Agrippinensis (Keulen) en de garnizoensplaatsen Bonna (Bonn) en Novaesium (Neuss); kleinere plaatsen van belang waren Rigomagus (Remagen), Tolbiacum (Zulpich), Iuliacum (Jülich) en Gelduba (Gellep). De overblijfselen uit de romeinse tijd, die zowel in de steden als op het platteland talrijk zijn, getuigen van de welvaart die in de eerste eeuwen nC in deze streken heerste. Vele U. dienden in de romeinse legers.


Lit. H. Schmitz (PRE 8A, 532-545). - Inscripties in CIL 13, mer aanvullingen in Berichte der Römisch-Germanischen Kommission 17 (1929), 27 (1938), 40 (1960). -J. L. Weisgerber, Die Namen der Ubier (Köln/Opladen 1968). [Nuchelmans]


Kaart