Colonia Agrippinensis

kaartmozaiekColonia Agrippinensis, romeinse stad op de linker oever van de Rijn in het land der Ubii, thans Keulen. Nadat Agrippa in 38 of 19 vC de Ubii van de rechter naar de linker oever had overgebracht, ontstond hier de hoofdplaats van de stam, Oppidum Ubiorum, die bestemd was om het bestuurlijk middelpunt van de nieuw te stichten provincie Germania te worden. Vandaar dat ter plaatse, zeker vóór 9 nC, een altaar voor Roma en Augustus werd opgericht, zoals dat te Lugdunum-Lyon voor de gallische provincies was gebeurd. De zwager van Arminius, Segimundus, was in 9 nC als priester aan dit altaar verbonden. In 50 nC stichtte keizer Claudius hier een colonia van veteranen, die ter ere van zijn gemalin Agrippina minor, die er was geboren, de naam kreeg van Colonia Claudia Ara Agrippinensium. De stad was bestuurscentrum van Germania inferior, sinds ca. 88 een zelfstandige provincie. Zij ontwikkelde zich snel tot een belangrijke rivierhaven, waar handel en industrie bloeiden. Vooral de fabricage van glas nam een hoge vlucht. Militair bleef C.A., aanvankelijk garnizoen van twee legioenen, die later naar Bonn en Neuss werden overgeplaatst, belangrijk als basis van de Rijnvloot, de Classis Germanica, waarvan het castelium gelegen was te Köln-Alteburg.

De periode van bloei werd onderbroken door de invallen der Franken in het midden van de 3e eeuw. De verdedigingswerken van de stad werden versterkt door keizer Gallienus (253-268) en door de gallische tegenkeizer Postumus (259-268), die in C.A. resideerde. Constantijn de Grote liet het sterke bruggehoofd Divitia (Deutz) bouwen, dat door een brug met de stad was verbonden. In 355 was C.A. in handen van de Franken, maar Julianus Apostata heroverde de stad; in de 5e eeuw namen de Franken haar voorgoed in bezit.

Het christendom vond in Keulen vroeg ingang; talrijke inscripties leggen daarvan getuigenis af. Een bisschop had de stad zeker reeds onder Constantijn in Maternus. De opgravingen na de laatste wereldoorlog hebben verschillende bedehuizen uit de tijd van deze keizer aan het licht gebracht en duidelijk de grote betekenis van de stad in de 4e en 5e eeuw aangetoond. Beroemd is het uit de 3e eeuw daterende, zeer goed bewaard gebleven Dionysus-mozaïek, dat in 1941 in resten van een grote woning werd aangetroffen (foto rechtsboven); andere romeinse resten zijn o.a. de Römerturm (een hoektoren van de antieke omwalling), delen van een aquaduct, van een praetorium en van een paleis. In het Römisch-Germanisches Museum staat nu het graf van Poblicius opgesteld (foto rechts). Bij de dom is nog een deel van de Noordpoort te zien.


Lit. H. Kahler (EAA 2, 748v). - W. Neuss, Die Anfänge des Christentums im Rheinland² (1933). H. Schmitz, Stadt und Imperium. Köln in römischer Zeit I (Köln 1948). Id., Colonia Claudia Ara Agrippinensium (ib. 1956). F. Fremersdorf. Das römische Haus mit dem Dionysosmosaik (Berlin 1956). Id., Denkmäler des römischen Köln (Köln 1957vv). P. C. Baume. C. A. Kurzer Rundgang durch das römische Köln (Köln 1958, ²1960). H. von Petrikovits, Das römische Rheinland. Archäologische Forschungen seit 1945 (ib. 1960). W. Binsfeld, Die Namen Kölns zur Römerzeit (Mouseion 1960, 72-80). [Stolte]


Kaart