Civilis, Bataaf van koninklijke afkomst, geboren ca. 20 nC. Tacitus (Historiae 1, 59) en Frontinus (Strategemata 4, 3, 14) noemen hem Iulius C.; in Tacitus' Historiae 4, 13 moet Claudius C. een vergissing van het handschrift zijn: van Claudius C. en Iulius Paulus moeten de nomina omgewisseld worden. Mogelijk had C. van Caligula tijdens diens verblijf in Gallië in 39-40 het romeinse burgerrecht gekregen. Met zijn broer Claudius Paulus was hij bij de opstand van Vindex (voorjaar 68) in moeilijkheden geraakt; Claudius Paulus was op valse beschuldiging van hoogverraad terechtgesteld, Iulius C. geboeid naar Nero gezonden om berecht te worden. Galba had hem echter vrijgelaten, maar toen in januari 69 Vitellius door de legioenen aan de Rijn tot keizer werd uitgeroepen, liep C. opnieuw gevaar. Om de belangrijke stam der Bataven, bij wie C. zeer veel invloed had, niet te vervreemden, beschermde Vitellius hem. Maar wat C. overkomen was, had hem verbitterd en hij besloot van de burgeroorlog in het vierkeizerjaar gebruik te maken om zijn land van de romeinse overheersing te bevrijden. Daar hij een intelligent man was en 25 jaar in het romeinse leger had gediend, kende hij het rijk en zijn leger: hij begreep dat een opstand van de Bataven alleen geen succes kon hebben.
Hij trachtte daarom de germaanse stammen aan de Rijn voor zich te winnen en gaf voorlopig voor dat hij Vespasianus steunde in diens strijd tegen Vitellius. Daartoe was hij trouwens uitgenodigd door Vespasianus' veldheer Antonius Primus, om zoveel mogelijk troepen van Vitellius te binden, en door Hordeonius Flaccus, de stadhouder van Germania Superior. De gelegenheid voor de opstand was gunstig: Vitellius had een aanzienlijk deel van de troepen langs de Rijn meegenomen naar Italië, zodat de garnizoenen in Germania Superior en Inferior ernstig waren verzwakt; bovendien heerste er onder de Bataven grote ontevredenheid over de brute manier waarop onder hen troepen werden gelicht voor Vitellius' oorlog tegen Vespasianus.
Civilis' doel was mogelijk een federatie van de germaanse stammen aan de Rijn onder bataafse leiding. Het is niet erg waarschijnlijk dat hij aan een groot gallo-germaans rijk heeft gedacht. Wel heeft hij steun gezocht bij gallische stammen voor zijn onderneming en deze ook gevonden bij de Treveri en Lingones. Van hun leiders Classicus, Tutor en Sabinus is het idee van een Imperium Galliarum uitgegaan, waarvan C. zich afzijdig heeft gehouden. Hij liet althans zijn eigen troepen de eed aan dit gallische rijk niet afleggen.
In het begin had de opstand, die bij de Cananefaten begon, veel succes. De castella in Holland werden door de Romeinen ontruimd en in brand gestoken. Dezen trokken zich terug naar de Boven-Betuwe, waar zij door C. werden verslagen. Zij verloren de Rijnvloot en gaven de Betuwe op. De acht bataafse cohorten die aan Vitellius' zijde bij Bedriacum tegen Otho hadden gevochten en op weg naar het Noorden in de civitas der Lingonen waren aangekomen, sloten zich bij de opstandelingen aan. Een groot deel van de Rijnlinie ging voor de Romeinen verloren, de grote legioensvesting Vetera werd ingesloten, maar hield nog stand. Een zeer ongunstige uitwerking op de romeinse troepen aan de Rijn had echter de tijding van Vitellius' dood aan het einde van het jaar (20 december 69). De gallische staten der Treveri en Lingones sloten zich bij de opstand aan en Classicus als hoofd van het Imperium Galliarum wist de gedemoraliseerde romeinse soldaten, die hun commandanten Flaccus en Vocula hadden vermoord, tot overgave en aansluiting bij het gallische rijk te brengen; zelfs Vetera en Mainz vielen in de handen der op standelingen.
Maar de grote meerderheid der gallische stammen
bleef Rome trouw en in de lente en zomer van
70 kwam het tegenoffensief van de regering van
Vespasianus op gang. Quintus Petilius Cerealis
kreeg de beschikking over acht legioenen, o.a. uit
Zwitserland, Spanje en Engeland, en rukte naar
het Noorden. Zonder strijd viel
Mainz in zijn handen.
Bij Trier
versloeg hij beslissend het gallische
rijk, dat nu ineenstortte, en bij
Vetera C. zelf. Deze
trok zich op de Betuwe terug, maar ook daar was
hij niet veilig; toen een laatste poging om Cerealis
op vier punten tegelijk aan de Waal te overvallen
en te verslaan was mislukt, ontruimde hij ook de
Insula Batavorum. De opstand was een verloren
zaak en de Bataven waren de strijd moe. Toen
Cerealis gunstige vredesvoorwaarden aanbood,
ging C. daarop in. De oude toestand werd hersteld:
de Bataven zouden geen beiasting betalen, maar
wel weer troepen leveren. Welke rol C. na de
oorlog heeft gespeeld en wat verder zijn lot is
geweest, is niet bekend.
Lit. Tacitus, Historiae 1, 59; 4, 12-37, 54-79; 5, 14-26. E. Stein (PRE 10, 550-567). - B. W. Henderson, Civil War and Rebellion in the Roman Empire (1908) hoofdstuk 3. A. W. Bijvanck, Nederland in den Romeinschen tijd 1 (Leiden 1943) 230-279. G. Walser, Rom, das Reich und die fremden Völker in der Geschichtsschreibung der frühen Kaiserzeit. Studien zur Glaubwürdigkeit des Tacitus (Basel i951). W. Sprey, Tacitus over de opstand der Bataven (Diss. Utrecht 1953). [Stolte]