Volaterrae (etruskisch Velathri; thans Volterra ca.
50 km ten zuidwesten van Florence), de meest
noordelijk gelegen stad van de etruskische dodecapolis.
V. bereikte zijn hoogste bloei pas
in de hellenistische tijd (4e-1e eeuw vC):
Tevoren was het slechts een onbelangrijk centrum
in vergelijking met de rijke kuststeden Vetulonia
en Populonia. In
de strijd die de Latini in de
6e eeuw vC tegen Rome voerden, koos V. de zijde
van de Latini tegen
Tarquinius Priscus. In de 5e
eeuw vC stuurde de stad wellicht kolonisten uit naar
het noorden; de familie Kaikna (Caecina) uit V.
komt voor op inscripties te Bologna. In de vroege
4e eeuw kende V. een aanzienlijke bevolkingstoename;
de gallische invallen in de Po-vlakte deden de
etruskische kolonisten terugkeren naar V.
Tezelfdertijd nam de romeinse dreiging in Zuid-Etrurië
toe. Van de rijkdom en macht van V. getuigen de
resten van de meer dan 7 km lange stadsmuren (6e-4e
eeuw vC), de grootste in Etrurië; daarvan staan
twee monumentale stadspoorten (3e-2e eeuw) thans
nog overeind. V. bezat als verbinding naar zee de
haven Vada Volaterrana. In de eerste helft van de
3e eeuw vC kwam V. onder romeins gezag, maar
het bleef de eigen instellingen behouden. De romeinse
consul Scipio Barbatus
versloeg de Etruriërs bij V. in 298 vC. De stad steunde in 205
Scipio Africanus'
expeditie tegen Carthago. In 90 werd zij een
municipium van de tribus Sabatina.
Sulla
installeerde zijn veteranen op het territorium van
de stad, die aan Marius' zijde
een lang beleg van
Sulla
had doorstaan (82-80 vC). De Lex Iulia normaliseerde
het statuut van V., waar een nieuwe bouwactiviteit
op gang kwam. Het imposante theater,
door de familie Caecina bekostigd, is hiervan de
indrukwekkendste manifestatie (35-25 vC). In de
keizertijd verloor V., dat niet aan de Via Cassia of de
Via Aurelia lag, aan betekenis. In 34 nC werd er de
dichter Persius geboren.
Van de antieke stad zijn, naast de beide stadspoorten,
het theater, een podium-tempel, een romeinse
tempel en thermen, vooral de vanaf de 8e eeuw vC
daterende en aanvankelijk tot de
Villanova-cultuur
behorende necropolen goed bewaard gebleven;
het bekendst is het familiegraf van de gens Atia uit
ca. 150-50 vC, de z.g. Tomba Inghirami (thans in
het Museo Archeologico van Florence). Het Museo
Guarnacci in V. bezit een prachtige collectie grafurnen
van de late 4e tot de vroege 1e eeuw vC, die de
locale tradities duidelijk in het licht stellen.
Lit. R.Enking/G. Radke (PRE 9A, 721-740). E. Fiumi (EAA 7,
1198-1202). G. Monaco (Princeton Encyclopedia of Classical Sites,
Princeton 1976, 987v). - L. Consortini, Volterra nell'antichità
(Volterra 1940). C. Laviosa, Guida alle stele arcaiche e al materiale
volterrano (Florence 1962). F. Boitani/M. Cataldi/M. Pasquinucci
Les cités étrusques (Paris/Bruxelles 1975) 71-80. E. Fiumi, Volterra
etrusca e romana (Pisa 1976). S. Steingraber, Etrurien. Städte,
Heiligtümer, Nekropolen (München 1981) 93-109. [Verhaeghe-Pikhaus]