Medea (Μήδεια), legendarische dochter van koning
Aeëtes van
Colchis, die een
zoon van de zonnegod (Helius)
en een broer van Circe was. M. bezat
evenals haar tante de gave om te toveren. Zij
hielp Iason van
Iolcus, op wie zij verliefd
was geworden, en de Argonauten met raad en daad
bij het bemachtigen van het gulden vlies. Vervolgens
vluchtte zij samen met Iason en de Argonauten,
terwijl zij haar broertje Apsyrtus meenam. Na
veel omzwervingen kwamen Iason en M., die inmiddels
op Corcyra gehuwd waren, in Iolcus aan.
Koning Pelias wilde echter zijn belofte dat hij de
macht aan Iason zou teruggeven als deze het gulden
vlies had veroverd, niet nakomen. Daarop strafte
M., die Iasons vader Aeson verjongd had door hem
te koken in een ketel met toverkruiden, Pelias door
eenzelfde door diens dochters bij hem ondernomen
poging te doen mislukken.
De corinthische episode uit de M.-sage had oorspronkelijk geen relaties met de colchische M. De versmelting van beide kwam in de 7e en 6e eeuw vC in Corinthe tot stand en nam haar klassieke vorm aan in Euripides' Medea, waarop alle latere literaire behandelingen van de M.-figuur geïnspireerd zijn (Seneca, Corneille 1635, Grillparzer 1822, Anouilh 1946 en vele anderen).
De grote voorvallen uit het leven van M. vormden een geliefd onderwerp voor de beeldende kunstenaars. De dochters van Pelias die hun vader pogen te verjongen zijn al dan niet samen met M. afgebeeld op vele vazen uit de 6e en 5e eeuw vC, alsmede op een Se-eeuwse reliëf, waarvan copieën zich in het romeinse Museum van Lateranen en in Berlijn bevinden; Micon schilderde het tafereel in de atheense Dioscurentempel. De kindermoord is dikwijls weergegeven op grieks vaatwerk uit Zuid-Italië (vanaf de 4e eeuw vC) en op muurschilderingen te Pompeji; deze laatste prefereren echter de weergave van M. terwijl ze in tweestrijd verkeert of ze haar kinderen zal doden of niet. In de 19e eeuw kozen o.a. Delacroix en A. Feuerbach M. als onderwerp voor een aantal schilderstukken.
Lit. Euripides, Medea. Apollonius Rhodius, Argonautica.
Ovidius, Metamorfosen 7, 1-403. Seneca, Medea.
K. Seeliger (Roscher 2, 2482-2515). A. Lesky (PRE 15,
29-65). E Simon (EAA 4, 950-957). [Nuchelmans]