Phaedrus

Phaedrus, romeinse fabeldichter uit de eerste helft van de 1e eeuw nC. Van origine een macedonische slaaf, ontving hij te Rome een goede opvoeding en werd keizerlijk vrijgelatene; omtrent zijn leven is alleen bekend wat hij er zelf in zijn werk over zegt. Dit werk bevat nog al wat sociale en politieke kritiek, hetgeen hem een veroordeling op aanklacht van Seianus bezorgde (boek 3, proloog). Hij is trots op zijn introductie van een nieuw grieks genre in Rome (boek 2, epiloog) en rekent op blijvende roem (boek 3, proloog). De meeste gegevens voor zijn fabels gaan terug op een verzameling Aesopische fabels in proza door Demetrius van Phalerum, fabels die gedeeltelijk teruggaan op de halflegendarische slaaf Aesopus (6e eeuw vC). Maar er is ook veel eigen, meestal bittere, maar hem niet verbitterende levenservaring in verwerkt, die hij mede tot lering en vermaak (boek 1, proloog), met een sterke nadruk op het didactische, aan de lezer voorzet.

Onder Tiberius, Caligula en Claudius verschenen successievelijk vijf boeken, die zeer onvolledig zijn overgeleverd, maar kunnen worden aangevuld met 30 fabels die in de 15e eeuw door Perotti aan een verloren, verkorte editie van P. zijn ontleend; bovendien zijn er in middeleeuwse fabelboeken, als dat van Romulus, nog prozaparafrases van enige tientallen andere fabels van P. te vinden.

In zijn werk, geschreven in simpele en efficiënte senarii en heldere, volkse maar niet vulgaire taal, komt P. naar voren als een bescheiden, maar sympathiek talent, vol eenvoudige levenswijsheid en kritische nuchterheid. Illusies over mens en maatschappij zijn hem vreemd, maar hij predikt wijze en ironische aanvaarding.

Als sociaal document is zijn werk waardevol: het is een vrijwel unieke uiting van een 'kleine man'. De dierfabel wordt door P. gehanteerd als een middel tot indirecte, betrekkelijk veilige vorm van kritiek voor iemand die zich directe kritiek niet kan veroorloven (boek 3, proloog).

Door de 'hoge literatuur' werd P. genegeerd; Seneca en Quintilianus kennen hem niet; Martialis noemt hem eenmaal (3, 20) en pas de 4e-eeuwse fabeldichter Avianus blijkt hem te kennen. In de Middeleeuwen was de fabel zeer populair, maar men las gewoonlijk prozaparafrases van de fabels van P., wiens werk slechts in één handschrift is overgeleverd, de codex Pithoeanus uit de 9e eeuw (thans in particulier bezit). Tegenover de grote moderne fabeldichters als La Fontaine moest P. het afleggen.


Lit. Uitgaven: J. P. Postgate, Phaedri Fabulae Aesopiae (Oxford 1919). Met franse vertaling: A. Brenot, Phèdre, Fables (Paris 1924). Met engelse vertaling: B. E. Perry, Babrius and P. (Loeb Class. Libr London 1965). Met commentaar: L. Havet, Phaedri Augusti liberti Fabulae Aesopiae (Paris 1895). Nederlandse vertaling: M. Moonen, P., Fabels (Klassieke Galerij 65, Amsterdam/Antwerpen 1951).
Index en woordenboek: A. Cinquini, Index Phaedrianus (Milaan 1905 Hildesheim 1964). O. Eichert, Vollständiges Wörterbuch zu den Fabeln des Phädrus (Hannover ²1877 = Hildesheim 1970).
Monografieën: A. Hausrath (PRE 19, 1475-1505). - W. Peters, P. Een studie over persoon, werk en taal van den Romeinschen fabeldichter (Diss. Nijmegen 1946). L. Hermann, Phèdre et ses fables (Leiden 1950). A. de Lorenzi, Fedro (Florence 1955). [Leeman]



Lijst van Auteurs