Priscianus, romeins grammaticus uit eind 5e, begin 6e eeuw nC. P. werd geboren te Caesarea in Mauretanië, maar doceerde te Constantinopel tijdens de regering van keizer Anastasius (491-518). Zijn hoofdwerk vormen de Institutiones grammaticae (in handschriften ook wel aangeduid als Institutio de arte grammatica of als Ars zonder meer) in 18 boeken, de meest uitvoerige grammatica die wij uit de oudheid bezitten. De indeling van deze 'Inleiding in de taalwetenschap' is als volgt: de boeken 1-16 handelen over de partes orationis (woordklassen, woordsoorten) en de verschillende declinaties en conjugaties, de boeken 17 en 18 houden zich in beknopte vorm bezig met de syntaxis (De constructione). P. heeft in zijn Institutiones veel gegevens van zijn griekse en romeinse voorgangers, in het bijzonder van Apollonius Dyscolus en Herodianus, verwerkt. Ter illustratie van zijn theorieën kiest hij veelvuldig voorbeelden uit het werk van romeinse auteurs uit de tijd van de republiek (vooral Cicero), en van Horatius en Vergilius.
De invloed van het werk is met name in de middeleeuwen, maar ook nadien nog lange tijd, zeer groot geweest. Er verschenen al gauw commentaren op en opvallend is het grote aantal (meer dan 1.000) manuscripten waarin het is overgeleverd.
Andere werken van P. zijn: De figuris numerorum
over de tekens ter aanduiding van getallen, De metris
fabularum Terentii over de versmaten in de
komedies van Terentius, Praeexercitamina rhetorica
('Vooroefeningen in de spreekvaardigheid'),
Institutio de nomine et pronomine et verbo (korte
samenvatting van het bovengenoemde uitvoerige
taalkundige werk) en Partitiones duodecim versuum
Aeneidos principalium, waarin de eerste verzen van
de twaalf boeken van de Aeneis van Vergilius worden
gescandeerd. Van deze vijf kleinere werken zijn
de drie eerstgenoemde opgedragen aan de consul
van het jaar 485, Symmachus. Waarschijnlijk niet
authentiek is voorts een op zijn naam overgeleverd
werkje De accentibus. Tenslotte behoren tot zijn
werk ook twee hexametrische gedichten, nl. een 312
versregels tellend lofdicht op de bovengenoemde
keizer Anastasius en een geografisch schoolboek
van 1087 verzen met de titel Periegesis e Dionysio,
een navolging van de griekse dichter
Dionysius
uit de 2e eeuw nC.
Lit. Uitgave van de Institutiones: M. Hertz, Prisciani grammatici
Caesariensis Institutionum grammaticarum libri 1-12
(Grammatici Latini 2, Leipzig 1855 = Hildesheim 1961);
libri 13-18 in H. Keil, Grammatici Latini 3 (Leipzig 1860 =
Hildesheim 1961) 1-384. Van de kleinere taalkundige werken:
H. Keil, ib. 3, 406-528. Van de gedichten: Ae. Baehrens,
Poetae Latini Minores 5 (Leipzig 1883) 262-312. - R. Helm
(PRE 22, 2328-2346). GRL 4, 2, 221-238. - A. Luscher,
De Prisciani studiis graecis (Breslau 1912). P. v. d. Woestijne,
La périégèse de Priscien (Bruges 1953). A. Luscher,
Priscians Partitiones und ihre Stellung in der spätantiken
Schule (Spudasmata 12, Hildesheim 1967).
[Brouwers]