Leucas (Λευκάς), bergachtig eiland behorend tot de
groep van de Ionische of Westgriekse Eilanden en
gelegen ten noorden van Ithaca
en Cephallenia voor
de kust van Acarnanië,
waarvan het in het noordoosten
slechts door lagunes en een smal, vermoedelijk
reeds in de oudheid gegraven kanaal gescheiden
is. De lengte bedraagt ca. 30, de
grootste breedte ca. 13 km, de totale oppervlakte
292 km². Het centrum verheft zich 1158 m boven de
zeespiegel, de zuidkust loopt uit in de steile, 600 m
hoge kalkrots Leucatas, die bij de zeelieden zeer
gevreesd was; hier werden verdachte misdadigers
bij wijze van godsoordeel in zee geworpen en zouden
ongelukkige verliefden, o.a.
Sappho, zich zelf
naar beneden hebben gestort.
L., dat vanaf het neolithicum bewoond was, moet waarschijnlijk geïdentificeerd worden met het homerische Dulichium; dat het homerische Ithaca L. en niet het moderne Ithaca zou zijn, zoals Dörpfeld veronderstelde, neemt tegenwoordig vrijwel niemand meer aan.
![]() |
Zilveren Stater van Leucas 4e eeuw vC Pegasus; Athene |
In de slag bij Salamis
hielp L. de Grieken met drie
schepen, in de slag bij Plataeae
met een afdeling
infanterie; in de peloponnesische oorlog stond het
aan de zijde van Corinthe. In 343 sloot het zich
aan bij de atheense coalitie tegen
Philippus van
Macedonië. Na vanaf 314 achtereenvolgens in handen
van Cassander,
Agathocles,
Demetrius Poliorcetes
en Pyrrhus
geweest te zijn, werd L. ca. 250 vC
lid en hoofdstad van de acarnanische bond. In
197 vC werd het eiland door de Romeinen veroverd,
die het in 167 vC losmaakten van Acarnanië
en in de 1e eeuw nC als civitas libera bij de
provincie Epirus voegden.
Lit. Inscripties in IG 9, 1 (ed. W. Dittenberger, 1897) nrs. 534-609. - O. Maull/L. Bürchner (PRE 12, 2213-2257). Philippson/Kirsten 2, 460-490. [Nuchelmans]