Timon (Τίμων).
(1) Timon van
Athene, halflegendarische
misantroop uit het midden van de 5e eeuw vC,
die het eerst vermeld wordt in
Aristophanes' Vogels
(1347-1349) en in Phrynichus'
Monotropos (fragment
18), welke beide in 414 vC opgevoerd zijn; in
Aristophanes'
Lysistrata (805-820) van 411 vC wordt
hij kort beschreven. T. zou zich na onprettige ervaringen
met zijn medeburgers uit de samenlevin teruggetrokken
en voortaan zijn leven in eenzaamheid
gesleten hebben. Rond zijn persoon ontstonden in
de loop der tijden talrijke verhalen: hij zou na een
val uit een perenboom overleden zijn aan een ontwrichting
van zijn heup, omdat hij geen arts wilde
raadplegen; hij zou begraven zijn in de deme Halae
op een kaap, die later door de zee van het land
gescheiden werd; toen iemand hem vroeg waarom
hij wèl Alcibiades vriendelijk bejegende, zou hij
geantwoord hebben: 'omdat hij de Atheners veel
ellende zal bezorgen'; enz. Vele van deze verhalen
tonen sterke overeenkomst met de anecdoten over
filosofen van de cynische school
(Cynici). Reeds
de comicus Antiphanes
(4e eeuw vC) schreef een
blijspel T. In de
Anthologia Palatina zijn negen
op hem betrekking hebbende epigrammen bewaard
gebleven. Lucianus
wijdde aan T. een satyrische
dialoog, die aan Shakespeare de stof voor diens T.
of Athens bood.
Lit. T. Lenschau (PRE 6A, 1299-1301). - F. Bertram, Die T. legende
(Diss. Heidelberg 1906). J. Mesk, Lukians T. (Rheinisches Museum
70, 1915, 107-144). W. Schmid, Menanders Dyskolos und die
T. legende (Rheinisches Museum 102, 1959, 157-182, 263-266).
(2) Timon van Phlius, sceptisch filosoof (ca. 320-ca. 230 vC). Hij was een leerling van Stilpo van Megara en Pyrrho van Elis. Na als rondtrekkend leraar in de steden aan de Bosporus en de Propontis werkzaam te zijn geweest, bracht hij zijn laatste levensjaren in Athene door. Hij verkondigde de denkbeelden van Pyrrho in woord en geschrift en predikte met grote geestdrift ἀφασία (onthouding van oordelen) en ἀταραξία (inhoudloze gemoedsrust).
T. schreef niet alleen wijsgerige dialogen (o.a. een Python, waarin hij zijn bevrijding door Pyrrho van πάθη (hartstochten), δόξα (waan) en εἰκαία νομοθηκή (domme trouw aan traditie) en zijn bekering tot scepticus beschreef), maar ook tragedies en komedies, die echter niet voor opvoering maar voor lectuur bestemd waren. Bovendien dichtte hij, in hexameters, talrijk σίλλοι (schimpdichten), die verzameld werden in drie boeken en waarvan 66 fragmenten over zijn; hierin wordt, misschien ook in de vorm van een afdaling in de onderwereld (Νέκυια) en voor een deel zeker in dialoog met Xenophanes van Colophon, op diverse filosofen kort en kernachtig kritiek geleverd. De σίλλοι van T. waren geïnspireerd op de polemische σίλλοι van Xenophanes en hebben de diatriben van cynische filosofen als Menippus van Gadara beïnvloed. De Ἰνδαλμοί (Hersenschimmen?) van T., waarvan we slechts vier fragmenten bezitten, waren in elegische disticha gesteld; ze bevatten waarschijnlijk een meer systematische uiteenzetting van de leer van Pyrrho. T. had geen leerlingen; hij was de laatste der pyrrhonische sceptici.
Lit. Diogenes Laërtius 9, 109-115. - Testimonia en fragmenten in C.
Wachsmuth Sillo raphorum Graecorum Reliquiae (Leipzig 1885
89- 186. H. Diels, Poetarum philosophorum fragmenta (Berlijn 1901
173-206. H. Lloyd-Jones/P. Parsons, Supplementum Hellenisticum
(Berlin/New York 1983) 368-395. - W. Nestle (PRE 6A, 1301-1303).
- V. Brochard, Les sceptiques grecs (Paris ²l923 = 1959) 77-91. M.
da] Pra, Lo scetticismo greco (Milaan 1950) 45-70. A.A. Long, Tof
Phlius, Pyrrhonist and satirist (Proceedings of the Cambridge
Philological Society 24, 1978, 68-91), A, Russo, Scettici antichi
(Turijn 1978) 113-134.
[Nuchelmans]