Nabu (ouder: Nabium, grieks en OT: Nebo), babylonische
godheid, met vooral tijdens het 1e millennium
vC zowel in Assyrië (tempels in
Assur,
Ninive
en Kalhu) als in Babylonië (getuige de namen der
nieuwbabylonische koningen) een grote populariteit.
Oorspronkelijk was N. de vizier van Marduk,
met een eigen kapel in het Esagila in Babylon. Zijn
plaats in het pantheon dankt hij vermoedelijk aan
het feit dat de assimilatie van Marduk aan Asalluhi
van Eridu gepaard ging met N.'s assimilatie aan
Mudaggasä; ook wordt hij wel met Muati gelijkgesteld,
en fungeert naast Tašmētum ook Nanai
(Muati's gemalin) als zijn echtgenote. De nog in
vele opzichten raadselachtige, spectaculaire opgang
van N. maakt hem tot Marduks zoon en tot stadsgod
van Borsippa,
met de tempel Ezida. N. is
vooral de god van de schrijfkunst en wijsheid, en als
zodanig de opvolger van de oude Nisaba. Zijn
populariteit (die hij schijnt te delen met Muati) en het
feit dat hij de schrijver van het 'tablet met de lotsbeschikkingen'
is, geven hem het karakter van een
universele, kosmische godheid; uiteindelijk steekt
hij, zoals uit zijn epitheta ornantia en de hem bewezen
devotie blijkt, zelfs Marduk als oppergod
naar de kroon. Een assyrische inscriptie uit de 8e
eeuw vC bevat de opmerkelijke uitspraak: 'Vertrouw
alleen op N.; vertrouw op geen andere god!'
N., als een betrekkelijk laat naar voren gekomen
god, speelt in de mythologie geen rol; het aantal
tot hem gerichte (bezwerings)gebeden is daarentegen
zeer groot. Zijn cultus drong ook door tot Syrië,
waardoor hij o.a. vereerd werd in Haran,
Edessa,
Palmyra en
Dura Europos. In de aramese kolonie
te Syene in Egypte had hij een tempel. Zijn symbool
was de schrijfgriffel.
Lit. E. Dhorme, Les religions de Babylonie et d'Assyrie
(Paris 1949) 150-156, 170v. A. Fa1kenstein/W. vom Soden, Sumerische
und akkadische Hymnen und Gebete (Zürich 1953)
akkadisch deel nrs 9, 13, 29, 30, 38, 49. W. G. Lambert (MIO
12, 1966, 44-48). D. O. Edzard (WMI 106v). - Tempel Ezida:
E. Unger, RIA 1 (Berlin 1928) art. 'Borsippa', 402v. - In
Syrië: J. G. Février, La religion des Palmyréniens (Paris
1931) 97-99. B. Porten (JNES 28, 1969, 119v). W. vom Soden,
Der grosse Hymnus an N. (Zeitschrift für Assyriologie 61,
1971, 44-71).
[Veenhof]