Velleius Paterculus, romeinse geschiedschrijver ten tijde van keizer Tiberius, levend van ca. 20 vC tot waarschijnlijk ca. 31 nC. Gaius V. Paterculus, voor gegevens over wiens afkomst en carrière wij voornamelijk worden ingelicht door wat de schrijver zelf daarover in zijn werk meedeelt, stamde uit een oud capuaans geslacht en vervulde evenals zijn grootvader en vader belangrijke militaire functies in dienst van het romeinse leger. Zo was hij o.m. krijgstribuun in Thracië en Macedonië, vergezelde hij Gaius Caesar, de adoptiefzoon van Augustus, op diens reis naar het Oosten (1-4 nC) en diende hij - eerst als praefectus equitum en daarna als legatus legionis onder Tiberius tijdens veldtochten in Germanië en Pannonië; niet toevallig werd hij dan ook op diens aanbeveling in 7 nC quaestor en in 15 nC praetor.
Zijn werk, een samenvatting van de romeinse geschiedenis in twee boeken met de titel Historia(e) Romana(e), heeft V. P. opgedragen aan zijn vriend Marcus Vinicius, de consul designatus van het jaar 30 nC en de zoon van Publius Vinicius, onder wie V. P. in Thracië en Macedonië krijgsdienst had verricht; genoemd consulsjaar wordt bovendien door V. P. meermalen als chronologisch referentiepunt gehanteerd. Bij de behandeling van de romeinse geschiedenis streeft de auteur duidelijk een zo groot mogelijke beknoptheid na, zij het dat hij onmiskenbaar uitvoeriger wordt naarmate hij zijn eigen tijd dichter nadert, een beknoptheid die wellicht samenhangt met de door hem zelf genoemde haast waarmee hij het werk heeft samengesteld en anderzijds met een eveneens door hem vermeld plan een gedeelte van de behandelde stof, nl. de tijd vanaf de burgeroorlog tussen Caesar en Pompeius, later in een afzonderlijk werk te beschrijven.
Bij de indeling van de stof is V. P., evenals bv. ook Sallustius, uitgegaan van de verwoesting van Carthago in 146 vC als een belangrijk keerpunt in de geschiedenis van Rome. Boek 1, waarvan het begin evenals een groot gedeelte van de periode van Romulus tot de slag bij Pydna (168 vC) verloren is gegaan, eindigt dan ook bij genoemd jaar van de verwoesting van Carthago. Aanzienlijk meer is bewaard van het op enkele kleine lacunes na volledig overgeleverde boek 2, dat de tijd van 149 vC tot 30 nC behandelt, waarbij in het bijzonder de regering van de keizers Augustus en Tiberius veel aandacht krijgt. Was V. P. voor de oudere perioden voornamelijk op het werk van Nepos en waarschijnlijk ook dat van Sallustius en Livius aangewezen, voor de contemporaine geschiedenis kon hij behalve van allerlei archiefmateriaal en de commentarii van Augustus ook gebruik maken van eigen kennis. Een opvallend kenmerk in de beschrijving van deze eigentijdse periode is de grote bewondering van de auteur voor keizer Tiberius en zijn positieve beoordeling van diens praefectus praetorio Seianus. Deze opmerkelijk milde houding ten aanzien van genoemde keizer, die een duidelijk tegenwicht biedt voor het ongunstige beeld dat Tacitus en Suetonius van hem tekenen, is waarschijnlijk vooral te verklaren als voortkomend uit oprechte bewondering van een oud-officier voor zijn vroegere generaal, maar hangt zeker ook samen met het feit dat V. P. juist de laatste regeringsjaren van Tiberius (na 30 nC), waarop het negatieve oordeel van een schrijver als Tacitus vooral is gebaseerd, niet meer vermeldt. Een opvallend element in het werk van V. P. is dat hij meermalen het geschiedkundige relaas onderbreekt voor een min of meer uitvoerige digressie, waarbij behalve over onderwerpen als de romeinse kolonies en provincies met name ook over literairhistorische kwesties wordt gesproken.
De stijl van het werk is geheel in overeenstemming
met de tijdstendens sterk retorisch gekleurd. V. P.
streeft naar een in het oog springende beknopte formulering,
met gebruikmakmg van veel antlthesen,
exclamatio en interrogatio, en buit bewust het effect
van opvallende woordschikkingen uit. Overigens is
zijn relaas, waaruit een voor een historiografisch
werk meer dan gewone biografische interesse blijkt
en waarin vele treffende karakteriseringen voorkomen,
levendig geschreven en prettig leesbaar.
In oudheid en middeleeuwen werd het werk van V.
P. nauwelijks gelezen. Voor de tekstoverlevering
zijn wij aan gewezen op een pas in 1515 in een klooster
te Murbach door Beatus Rhenanus - die ook
verantwoordelijk is voor de editio princeps uit 1520
te Basel - ontdekte codex (unicus), die na het verschijnen
van genoemde editio princeps overigens
weer verloren is gegaan.
Lit. Uitgaven: A. Bolaffi, V.P. Ad M. Vinicium libri duo (Turijn 1930). C. Halm/C. Stegmann de Pritzwald, C. Vellei Paterculi ex Historiae Romanae libris duobus duae supersunt (Leipzig 1933 = Stuttgart 1968, met addenda door H.-D. Blume). F. Serra, C.V.J. (Pisa 1976). Met engelse vertaling: F. W. Shipley, V. P. Compendium of Roman History (tezamen met Res Gestae divi Augusti) (Loeb Class. Libr., London 1924). Met franse vertaling: P. Hainsselin/H. Watelet, W P. et Florus. Histoire romaine (Paris 1932). J. Hellegouarc'h, V. P. Histoire romaine 1-2 (ib. 1982). Met italiaanse inleiding en vertaling: N. Criniti/E. Meroni, V. P. Storia di Roma (Milaan 1978). Met commentaar: F. Portalupi, Velleio Paterculo. Storia Romana. Introduzione e commento (Turijn 1967). Van boek 2, 1-28: J.C. Silverber, A Commentary to the Roman History of V. P. (Book II, 1-28 (Diss. Harvard 1967). Van boek 2, 94-131: A.J. Woodman, V. P. The Tiberian narrative (2, 94-131) (Cambridge 1977). Van boek 2, 41-93: Id., V. P. The Caesarian and Augustan narrative (2, 41-93 (ib. 1983)
Studies: A.Dihle (PRE 8A,637-659). GRL 2,2,253-264. I.Lana,
Velleio Paterculo o della propaganda (Turijn 1952). H. Verhaak,
V. P. en de rhetoriek van zijn tijd (Diss. Nijmegen, Grave 1954).
J. Hellegouarc'h, Les buts de l'oeuvre historique de V. P. (Latomus
23, 1964, 669-684). G. V. Sumner, The Truth about V. P. Prolegomena
Harvard Studies in Classical Philology 74, 1970 257-297)
A.J. Woodman, Questions of Date, Genre and Style in V. Some
literary answers (Classical Quaterly 25, 1975, 272-306). R. J. Stam,
V. Literary techniques in the organization of his history (Transactions
and Proceedings of the American Philological Association 110,
1980, 287-301). Id., The Scope and Genre of Velleius' History (Glassical
Quarterly 31, 1981, 162-174). [Brouwers]