Princeps

Princeps, 'eerste', bij de Romeinen aanduiding voor een leidinggevende figuur in de staat, in de keizertijd speciaal voor de keizer zelf (grieks ἡγεμών). Republikeinse schrijvers gebruiken het woord o.a. met betrekking tot Scipio Africanus, Pompeius, Caesar en Cicero. Monarchale aspecten zijn er volkomen vreemd aan. Bijzondere combinaties zijn princeps senatus, princeps civitatis en princeps iuventutis. De eerste duidt de senator aan die door de censoren aan het hoofd van de senaatslijst is geplaatst en als senior van dit college fungeert. Met de tweede bedoelt Cicero de volmaakte staatsman die nodig is om de staat te besturen. De derde leider van de adellijke jeugd tot 25 jaar.

Augustus koos ter aanduiding van zijn staatsrechtelijke positie het onomstreden woord princeps, dat in tegenstelling stond tot de dictatuur en de monarchale aspiraties van Caesar. Zijn keuze werd door de geschiedschrijvers zeer gewaardeerd. Anderzijds was de inhoud van het woord, ofschoon dit duidelijk zijn primaatschap uitdrukte, niet nader omschreven. Het was dan ook geen door de senaat toegekende officiële titel en komt als zodanig in documenten niet voor, maar het was de keizer zelf die bij zijn troonsbestijging deze naam aannam. Zijn concrete machtsbevoegdheden ontleende hij aan het hem toegekende imperium proconsulare, de tribunicia potestas en de functies van imperator, princeps senatus, pontifex maximus e.d. Door een lex de imperio verleende de senaat aan de keizer zijn voornaamste bevoegdheden. De p. overtrof dan ook allen in auctoritas. Het volk was zodoende tot volgzaamheid, het leger tot trouw aan hem verplicht. De princeps gold als toonbeeld van de romeinse virtutes. In Rome vereerde men zijn genius, in de provincies echter ontving hij samen met de stadsgodin Roma goddelijke eer en was de keizercultus wijd verbreid. Dat de positie van de p. erfelijk was, is nergens bepaald, maar volgde uit de dynastieke opvatting van het ambt. Had hij geen zonen, dan kon adoptie uitkomst bieden. Vaak echter verstoorde militair ingrijpen de erfopvolging.
Hoe meer de invloed van de senaat en van hoge ambtelijke kringen taande, des te meer nam bij de keizers de neiging tot een autokratisch bestuur toe. Uitdrukking hiervan is de door Augustus en Tiberius van de hand gewezen titel dominus, die onder Diocletianus een vast bestanddeel werd van de keizerlijke titulatuur. Toch bleef de aanduiding p. bestaan; de betekenis is echter uitgehold, zoals uit de toevoeging gloriosissimus blijkt.


Lit. L. Wickert (PRE 22, 1998-2296). Th. Schulz, Das Wesen des römischen Kaisertums der ersten zwei Jahrhunderte (Paderborn 1916). Id., Vom Prinzipat zum Dominat. Das Wesen des römischen Kaisertums des dritten Jahrhunderts (Paderborn 1919). M. Hammond, The Augustan Principate in Theory and Practice during the Julio-Claudian Period (New York 1933, 1968). H. Siber, Zur Entwicklung der römischen Prinzipatverfassung (Leipzig 1933). W. Weber, P. Studien zur Geschichte des Augustus 1 (Stuttgart/Berlin 1936). A. von Premerstein, Vom Werden und Wesen des Prinzipats (Abhandlungen der bayerischen Akad. Wiss. 1937). A. Magdelain, Auctoritas principis (Paris 1947). J. Béranger. Recherches sur l'aspect idéologique du principat (Schweizer Beiträge zur Altertumswissenschaft 6, 1953). E. Lepore, Il princeps ciceroniano e gli ideali politici della tarda repubblica (Napoli 1954). P. Grenade, Essai sur les origines du principat. Investiture et renouvellement des pouvoirs impériaux (Paris 1961). D. Timpe, Untersuchungen zur Kontinuitat des frühen Prinzipats (Historia, Einzelschriften Heft 5, 1962). P. Parsi, Désignation et investiture de l'empereur romain (Paris 1963). V. Fadinger, Die Begründung des Prinzipats. Quellenkritische und staatsrechtliche Untersuchungen zu Cassius Dio und der Parallelüberlieferung (Berlin 1969). R. Klein, Prinzipat und Freiheit (Darmstadt 1969). Z. Yavetz, Plebs and P. (Oxford 1969). J. Béranger, Principatus. Études de notions et d'histoire politiques dans l'Antiquité gréco-romaine (Genève 1973). [A. J. Janssen]


Register