Hecate (Ἑκάτη), griekse godin met vele aspecten. Het herkomstland van H. was het kleinaziatische Carië, waar haar voornaamste heiligdom zich in Lagina bevond; de oudste epigrafische gegevens over haar stammen uit Milete.
![]() |
Hecate en een reus (fries van Zeusaltaar van Pergamum 175-150 v.C.) |
Haar vrouwelijk-mysterieus en veelomvattend wezen evolueerde tot specifieke godheid van de chtonische en sublunaire dodenwereld, en werd veelvuldig verbonden of geïdentificeerd met Selene, Artemis en Persephone.
Het volksgeloof beschouwde H. hoofdzakelijk als de godin van hekserij, toverkunst en spookverschijningen en vereerde haar, als Enodia (latijn Trivia), op driesprongen met drievoudige beelden, met het offeren van een chtonisch dier, de hond, en met spijzen bestemd voor de geesten der doden, die bij voorkeur daar rondwaarden. Haar nachtelijk verschijnen, waarbij zg. toortsen in de handen droeg, werd aangekondigd door het gehuil van de honden die haar begeleidden. Haar volkse cultus was in Griekenland zeer verbreid, vooral in Athene, Aegina en Selinus.
In de preklassieke kunst werd H. nog niet met drie
gestalten voorgesteld; dit gebeurde pas sinds het
einde van de 5e eeuw vC, het eerst door
Alcamenes,
uit de school van
Phidias.
Vele kleine H.-groepen
zijn bewaard gebleven, o.a. in het Museo Capitolino
in Rome en in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden.
Lit. H. Steuding/W. Roscher (Roscher 1, 1885-1910). J.
Heckenbach (PRE 7, 2769-2782). A. de Franciscis (EAA 3,
204). - A. Schober, Der Fries des Hekataions von Lagina
(Wien 1933). W. Kirfel, Die dreiköpfige Gottheit (Bonn
1948). A. Laumonier, Les cultes indigenes en Carie (Paris
1958) 344-425. Th. Kraus, Hekate. Studien zu Wesen und
Bild der Göttin in Kleinasien und Griechenland (Heidelberg
1960). M. Nouveau-Piobb, Hécate, la deesse magique des
ames (Paris 1961). [Sanders]