Barbaren. Men neemt gewoonlijk aan dat het griekse βάρβαρος een leenwoord is uit een semitische taal (sumerisch barbar, akkadisch barbaru); het latijnse barbarus werd weer aan het grieks ontleend. Het woord was oorspronkelijk een klankschilderende benaming voor vreemdelingen wier taal men niet verstond.
(I) Betekenis en gevoelswaarde van het griekse βάρβαρος hebben in de loop der eeuwen ingrijpende wijzigingen ondergaan, die samenhingen met de verschillende veranderingen in de houding van de Grieken tegenover niet-Grieken. Homerus (Ilias 2, 867), die overigens de b. schildert als waren ze Grieken, noemt de Cariërs βαρβαρόφωναι ('onverstaanbaar sprekend'), het is mogelijk, maar niet zeker dat deze kwalificatie - in tegenstelling met ἀλλοθρόος 'anders sprekend'? - een zekere depreciatie inhoudt. In de 7e en 6e eeuw schijnen de Grieken, het eerst op de kust van Klein-Azië en in de kolonies, zich geleidelijk scherper bewust te zijn geworden van hetgeen hen van de b. onderscheidde; dit leidde echter aanvankelijk niet tot een uitgesproken tegenstelling: βάρβαροι was de neutrale, ietwat naïeve verzamelnaam voor alle niet-Grieken.
Beslissend voor de verscherping van de antithese tussen b. en Hellenen was het grote conflict tussen Grieken en Perzen in het begin van de 5e eeuw vC; in dit verband werd het begrippenpaar vrijwel identiek met despotisme/vrijheid. De neerslag hiervan treffen we o.a. aan in Aeschylus' Perzen en Herodotus' Historiën (zonder dat overigens in de ogen van deze auteurs de tegenstelling onherleidbaar zou zijn: voor Perzen en Grieken gold hetzelfde wereldbestel). In alle mogelijke varianten werd in de 5e en 4e eeuw herhaald dat de b. ruw, onbeschaafd, wreed, laf, hebzuchtig en trouweloos waren, kortom de natuurlijke vijanden van de Grieken; deze appreciatie paste uiteraard voortreffelijk in het panhelleense eenheidsstreven van een Isocrates en in de oorlogspropaganda van een Philippus en Alexander.
Tegelijkertijd tekende zich echter sedert het optreden der Sofisten (Antiphon) steeds sterker een andere, meer wijsgerig-ethische opvatting af, die de gelijkheid van alle mensen, Hellenen zowel als b., vrijen zowel als slaven, verdedigde en de oude etnologische antithese verving door een nieuwe, die tussen wijzen en dwazen, beschaafden en onbeschaafden.
Vooral de Cynici
en de Stoa ontwikkelden
deze kosmopolitische ideeën verder, die weliswaar
bevorderd werden door de verruiming van de geografische
horizon tijdens het hellenisme, maar waarvan
niettemin het praktische effect sterk beperkt
werd doordat wijsheid en beschaving nog lang uitsluitend
aan de hand van eng-griekse maatstaven
werden beoordeeld.
Ook idealisering van de leefwijze der b. kwam sinds
de 4e eeuw vC incidenteel voor (Anacharsis).
(II) Toen de Romeinen ca. 200 vC in nauwer contact met de Grieken traden, namen zij van dezen het woord b. over in de betekenis die het in het hellenisme had gekregen. Door zich open te stellen voor de griekse cultuur schaarden ze zich aan de zijde van de Grieken tegenover de b. De Romeinen duidden derhalve als barbari die volken aan, die geen deel hadden aan de grieks-romeinse beschavingswereld. Tengevolge van het romaniseringsproces, dat ook de verste uithoeken van het imperium bereikte, omvatte het begrip tenslotte, globaal genomen, allen die buiten de rijksgrenzen woonden, in het bijzonder Brittanniërs, Germanen, Donauvolken en Parthen, die een voortdurende bedreiging voor het rijk vormden en tenslotte zo'n belangrijk aandeel in zijn ondergang hebben gehad.
(III) De oudste griekse afbeeldingen van b. - uit de 7e en 6e eeuw vC - hebben betrekking op het legendarische volk der Amazonen, gewapend en gekleed in de oosterse lange broek, maar overigens nauwelijks van griekse vrouwen te onderscheiden. Tussen 530 en 490 komen op attische ceramiek veel Scythen voor, te kennen niet alleen aan de nauwsluitende lange broek, de puntmuts, de sigma-vormige boog en het brede foedraal, maar ook aan een bepaald on-grieks gezichtstype. In dezelfde tijd vinden we voor het eerst in de griekse kunst negers afgebeeld.
De strijd tussen Grieken en Perzen vond in de officiële kunst vrijwel uitsluitend zijn neerslag in legendarische vorm, bv. als gevecht tussen de beschaafde Lapithen en de wilde Centauren.
In het hellenisme herleefde de belangstelling voor de b. als thema in de beeldende kunst; een duidelijk verschil is echter merkbaar; van nu af worden de b. minder als curiositeit en minder conventioneel behandeld dan vroeger, en steeds meer als levende medemensen, in wezen gelijk, slechts uiterlijk verschillend, die op hun manier belden kunnen zijn en recht op medeleven en respect hebben (vgl. de Galaten in de pergameense kunst).
De kunst der Romeinen zette de hellenistische traditie
voort. Op tal van monumenten (bv. de
overwinningszuilen
van Traianus
en van Marcus Aurelius
te Rome) is de dramatische strijd tussen Romeinen
en b. uitgebeeld, waarbij dikwijls de verschillende
stammen duidelijk gekarakteriseerd zijn en hun
mcx:d en tragiek tot uiting komen. In de kunst van
het latere keizerrijk namen de conventionele trekken
weer sterk toe.
Lit. J. Jüthner (RAC 1, 1173-1176). EAA 1, 972-978. J.
Jüthner, Hellenen und Barbaren. Aus der Geschichte des
Nationalbewusstseins (Leipzig 1923). G. H. Beardsley, The
Negro in Greek and Roman Civilization (London 1929). A.
Calò Levi, Barbarians on Roman Imperial Coins and Sculpture
(New York 1952). H. H. Bacon, Barbarians in Greek
Tragedy (New Haven 1961). Grecs et barbares (Entretiens
sur l'antiquité classique 8, Genève 1962). M. F. Vos, Scythian
Archers in Archaic Vase-painting (Groningen 1963). H. C.
Baldry, The Unity of Mankind in Greek Thought (Cambridge
1965). Barbaroi-nummer van Hermeneus 1965 (61-79).
Y. Dange, Le barbare. Recherches sur la conception
romaine de la barbarie et de la civilisation (Bruxelles 1981).
[Nuchelmans]