Panegyrici latini, verzamelnaam voor een twaalftal in 1433 in een handschrift te Mainz ontdekte lofredes, gericht aan het adres van romeinse keizers (vooral Constantijn de Grote) en deels van de hand van ons onbekende auteurs. De verzameling valt uiteen in twee groepen: een kleinere van vier, waarvan de auteurs met name worden genoemd, en een grotere van acht, aangeduid als panegyrici diversorum, die betrekking hebben op de periode 289-313 nC en alle in Gallië gehouden zijn. De volgorde in beide groepen is op een enkele uitzondering na chronologisch, en wel zodanig dat men uitgaat van het meest recente verleden en achtereenvolgens naar een verder afgelegen tijd overgaat. Uitzonderingen op deze regel vormen nr. 12, die blijkbaar een latere toevoeging is, en nr. 1, die dienst doet als model en daarom het corpus opent; voorts zijn de nrs. 10 en 11 in de loop van de tijd van plaats verwisseld. Tot de eerstgenoemde groep (1-4) behoren:
1. Plinius' Panegyricus in Traianum uit het jaar 100 nC, een dankrede bij gelegenheid van zijn verheffing tot consul, die tot voorbeeld heeft gediend voor alle volgende p.; zie Plinius.
2. Lofrede van Latinius Pacatus Drepanius op keizer Theodosius in het jaar 389 nC, met als centraal thema de overwinning van de keizer op de usurpator Maximus in 388, nadat laatstgenoemde reeds Gallië en Britannia had veroverd en Theodosius' mederegent Gratianus had gedood. Drepanius, die als afgezant van Gallië naar Rome was gekomen, hield zijn rede in de romeinse senaat. Volgens sommige berichten kreeg de auteur, die om. relaties onderhield met Ausonius en Symmachus, als beloning in 393 een proconsulaat in Africa.
3. Dankrede van Claudius Mamertinus tot keizer Iulianus vanwege het hem verleende consulaat, op 1 januari 362 nC te Constantinopel gehouden. De auteur verheerlijkt Iulianus' militaire successen in Gallië, prijst zijn deugden en wetenschappelijke interesse en dankt hem behalve voor het consulaat ook voor eerder ontvangen hoge ereambten, waaronder dat van praefectus praetorio van Italië, Illyrië en Africa.
4. Een in 321 nC door Nazarius gehouden lofrede op Constantijn de Grote. Hoewel de aanleiding voor de feestrede de herdenking is van het feit dat vier jaar te voren (op 1 maart 317) Crispus en Constantijn jr. tot Caesares zijn benoemd, staat centraal in het betoog de lofprijzing van de keizer zelf.
Tot de tweede groep uit het corpus (5-12) behoren:
5. Een in 311 nC te Trier gehouden rede, waarin
namens Augustodunum
(Autun) aan Constantijn de
Grote dank wordt gebracht voor de door hem aan
de stad bewezen weldaden; voorts bevat de rede een
schildering van de erbarmelijke situatie waarin de
stad verkeerde voor het ingrijpen van de keizer en
een verheerlijking van de aloude vriendschapsband
tussen Haedui en Romeinen.
6. Een in 310 nC te Trier gehouden feestrede voor Constantijn de Grote bij gelegenheid van zijn verjaardag, eveneens door een redenaar uit Augustodunum, misschien dezelfde als de auteur van nr. 5. Behalve Constantijn zelf wordt ook diens vader Constantius uitvoerig geprezen.
7. Een in 307 nC gehouden rede voor Constantijn en Maximianus bij gelegenheid van het huwelijk tussen eerstgenoemde en Maximianus' dochter Fausta. De rede prijst in twee afzonderlijke laudationes uitvoerig de beide heersers.
8. Rede voor Constantius Chlorus bij gelegenheid van de vierde verjaardag van zijn benoeming tot Caesar (samen met Galerius) uit het jaar 297. De ons onbekende auteur probeert in zijn rede, waarvan het hoofdthema de onderwerping van Britannia vormt, zoveel mogelijk de verdiensten van Constantius op te hemelen, hoewel de beslissende overwinning in de strijd op naam van zijn ondergeschikten kwam.
9. Een in 297 nC te Augustodunum gehouden rede van Eumenius, getiteld Pro instaurandis scholis oratio.
10. Een lofrede op keizer Maximianus Herculius uit het jaar 289 nC, waarschijnlijk gehouden te Trier door een verder onbekend auteur, die in aanwezigheid van de keizer diens daden verheerlijkt bij gelegenheid van het herdenkingsfeest van de stichting van Rome op 21 april.
11. Een z.g. Genethliacus (rede bij gelegenheid van de verjaardag) voor de onder nr. 10 genoemde keizer Maximianus uit het jaar 291 en - blijkens de aanduiding in de handschriften (eiusdem magistri) van de hand van dezelfde auteur als nr. 10. In plaats van de daden van de keizer vormen in deze rede zijn pietas en felicitas het hoofdthema.
12. Een in levendige stijl gecomponeerde en waarschijnlijk in Trier gehouden rede uit het jaar 313 nC, waarin de onbekende redenaar de successen van Constantijn de Grote verheerlijkt, in het bijzonder wat diens streven betreft om de eenheid van het rijk te herstellen, met als hoogtepunt zijn overwinning bij de Milvius Pons in 312 op Maxentius.
De redevoeringen uit dit corpus, die doorgaans
korter zijn dan hun model uit het werk van
Plinius,
zijn geschreven in een zuiver, voornamelijk op
Cicero
en Plinius geïnspireerd, latijn en maken een
ruim gebruik van de verschillende retorische figuren,
doch vertonen over het algemeen weinig diepgang
of originaliteit en vermogen dan ook meestentijds
nauwelijks te boeien. In een adulatio (vleierij)
die zichzelf praktisch geen beperkingen oplegt, worden
de geprezenen vergeleken met de grote figuren
uit het verleden, maar ook met de helden en de
goden uit de mythologie. Voor onze kennis van het
toenmalige Gallië vormen zij echter wel een belangrijke
bron.
Lit. Uitgaven: G. Baehrens, XII Panegyrici Latini² (Leipzig
1911). R. A. B. Mynors, XII Panegyrici latini (Oxford 1964).
Met franse vertaling: E. Galletier, Panégyriques latins 1-3
(Paris 1949, 1952, 1955). - K. Ziegler (PRE 18, 2 (3), 571-578).
GRL 2, 650-662; 3, 138-153; 4, 116-119. [Brouwers]