Silius Italicus, episch dichter uit de 1e eeuw nC. Over zijn persoon zijn wij goed ingelicht, vooral door een brief van de jongere Plinius (3,7). Geboren in 25/26 nC, stierf Tiberius Catius Asconius S. Italicus op ruim 75-jarige leeftijd. Hij was zijn carrière onder Nero begonnen (consul 68 nC), was onder Vespasianus proconsul van Asia, maar bracht de rest van zijn leven door in teruggetrokken welstand, tenslotte op zijn villa in Campanië temidden van zijn boeken en sculpturen, en in een soort eredienst voor het graf van Vergilius in Napels, dat hij aangekocht had. Meer met zorgvuldige ambachtelijkheid dan gedreven door inspiratie - zoals Plinius vaststelt - componeerde hij het langste epos dat wij uit de romeinse oudheid overhebben, de 17 boeken Punica, behelzende het verhaal van de tweede punische oorlog in 12.200 hexameters. S. was minder begaafd dan de beide andere epici van de flavische tijd, de iets oudere Valerius Flaccus en de iets jongere Statius.
De historische gegevens ontleende hij grotendeels aan Livius, het amplificerende epische apparaat aan de vereerde Vergilius, die hij dichter dan zijn confraters van de keizertijd volgt. Dit betekent enerzijds dat hij zich meer vrij houdt van retoriek en manierisme, anderzijds dat hij goeddeels platgetreden paden bewandelt, en dit in een betreurenswaardig gemis aan Vergiliaanse humaniteit, suggestiviteit en grandeur.
Zijn verzen zijn zwaar en op den duur monotoon. Als men het mythologische epos van Vergilius en het historische epos van Lucanus als de beide polen beschouwt, dan kan Silius' Punica als een tussenvorm gezien worden. Hij beschrijft een historische episode, maar dan van drie eeuwen terug, terwijl voor Lucanus de strijd van Caesar en Pompeius nog zeer actueel was. Het was voor deze dan ook onmogelijk het epische godenapparaat in te schakelen, terwijl S. gretig gebruik maakt van de mogelijkheden die de Aeneis als (half)mythologische voorafschaduwing van de punische oorlogen bood: in de Punica spiegelt hij voortdurend terug naar de Aeneis, vooral in zijn talloze excursen en beschrijvingen. Zo treedt in boek 8, voorspel tot de in de beide volgende boeken beschreven slag bij Cannae, Dido's zuster Anna, nu een italische bronnimf, op; door de nog altijd wrokkende Juno gezonden, verschijnt zij aan Hannibal, vertelt haar verhaal en voorspelt hem succes in de slag. Het interessantste aan het werk is wellicht dat de epische techniek bij hem in reincultuur kan worden bestudeerd.
De tekst werd in 1416 of 1417 door Poggio teruggevonden
in een handschrift dat sindsdien weer
verloren gegaan is. Een op het eind van de 16e
eeuw in Keulen gevonden handschrift verging het
niet beter.
Lit. Uitg. L. Baucr. Sili Italici Punica 1-2 (Leipzig 1890-1892).
Met engelse vertaling: J. D. Duff, S.I. Punica 1-2 (Loeb
Class. Libr. London 1934). Met franse vertaling: P. Miniconi
G. Devaliet, S.L, La guerre punique (Paris 1979vv; één
deel verschenen). - A. Klotz (PRE 3A, 79-91). GRL 2, 526-531.
- N. D. Young, Index verborum Silianus (Iowa 1939 Hildesheim
1964). - E. Wifstrand, Die Chronologie der Punica
des S.I. (Göteborg 1956). M. von Albrecht, S.I. Freiheit
und Gebundenheit römischer Epik (Amsterdam 1964).
[Leeman]