Memnon

Memnon (Μέμνων), in de griekse sagen koning der Ethiopiërs, zoon van Eos en Tithonus. In de trojaanse oorlog kwam M. zijn oom Priamus te hulp, doodde onder meer Nestors zoon Antilochus, maar sneuvelde zelf door de hand van Achilles, Zeus schonk hem op verzoek van zijn treurende moeder de onsterfelijkheid. Niettemin werd op vele plaatsen het graf van M. aangewezen, o.a. op de oever van de Aesepus bij Cyzicus, in het perzische Susa en op verschillende plaatsen in Syrië en Egypte. De heldendaden en de dood van M. werden verhaald in de Aethiopis, een van de verloren gegane gedichten van de epische cyclus; ze werden door Hesiodus, Pindarus en de tragici met allerlei details opgesmukt.

De griekse vazenschilders lieten zich graag inspireren door de strijd tussen Achilles en M. (bv. op de hals van een roodfigurige krater uit ca. 490 vC in het British Museum) en de dodenklacht van Eos (o.a. op een zwartfigurige attische amfora uit ca. 530 vC in het Vaticaans Museum en op een kylix in het Louvre).


Eos heeft de dode Memnon op haar schoot (Douris 485 vC, Louvre)
Grieken en Romeinen hielden de twee kolossale thans nog bestaande - 18 m hoge zandstenen beelden van de zittende Amenhotep III (1408-1372) in de op de westelijke Nijloever gelegen dodenstad van het egyptische Thebe (bij het tegenwoordige Medinet Habu) voor beelden van M.; ze noemden ze de kolossen van M. en duidden het hele complex van dodentempels aldaar met τὰ Μεμνόνεια of τὰ Μεμνόνια aan (zie Memnonia en Memnon-kolossen).

Lit. R. Holland (Roscher 2, 2653-2687). J. Pley (PRE 15, 638-649). EAA 4, 999v. [Nuchelmans]


mythen