Triomfboog

boogTriomfboog (fornix, arcus), bouwwerk dat door de Romeinen opgericht werd ter herinnering aan een overwinning of een ander heuglijk feit; voor dit laatste zou 'ereboog' een juistere benaming zijn. De t. vertoont een grote gelijkenis met stads- of andere poorten, maar is, anders dan deze, een vrijstaand monument, niet opgenomen in een muur of ander bouwsel. Hij heeft ook een totaal andere functie en diende voor het opstellen van erestandbeelden (signa). De t. is dan ook niet ontstaan naar het voorbeeld van een porta triumphalis waar het leger doortrok, noch uit het griekse tweezuilenmonument, maar is een inheemse romeinse bouwvorm, die eerst fornix, later arcus werd genoemd. Zijn architectonische grondvorm vertoont twee pijlers, die verbonden zijn door een tongewelf, waarboven een attica met inscriptie en bekroond door beelden. Uit deze rondvorm ontwikkelden zich verdere typen.

De oudste bekende t. stamt uit 196 vC en werd te Rome opgericht voor Lucius Stertinius. Hij werd in 190 vC gevolgd door een ereboog op het Capitool ter ere van Scipio Africanus. In 121 vC ontving Quintus Fabius Allobrogicus een t., ditmaal in het Forum-gebied. De bouw van een t. geschiedde in opdracht van de senaat. Latere zegebogen zijn vaak zeer imposante bouwwerken, wier met marmer beklede gevels van corinthische of composietzuilen werden voorzien. De panelen werden getooid met reliëfvoorstellingen met Victoriae, overwinnings- en vredestonelen, symbolen van welvaart, godheden en andere scènes. Een trotse inscriptie vermeldde de aanleiding tot de oprichting, terwijl de attica bekroond werd met standbeelden en tropaea. In de keizertijd, toen de t. in een rechtstreeks verband werd gebracht met de triomftocht, bevond zich hier veelal het vierspan met de zegevierende keizer. De oudste bogen hebben meestal slechts één doorgang, de latere gewoonlijk één grote middendoorgang en twee kleinere. Uit het feit dat de doorgang vaak hoger is dan het straatniveau, valt op te maken, dat de t. geen verkeersfunctie had.

Zegebogen vindt men niet alleen in Rome, maar ook daarbuiten. Wel treft men de meeste vroegere aan in Italië en Gallië, latere komen veelal in Noord-Afrika voor. Nog uit de tijd van Augustus dateert de boog van de Iulii in St. Remy (Glanum; zie boven) en die in Carpentras. Uit 27 vC is de eenvoudige boog van Rimini (Ariminum), gebouwd wegens het herstel van de Via Flaminia. Aan de verovering van Gallië door Caesar herinnert de uit 46 vC stammende, maar in 26 nC aan Tiberius gewijde boog van Orange (Arausio), de grootste en prachtigste van Gallië. Hij heeft al drie doorgangen, ongewone pedimenta en een dubbele attica-verdieping. Eén doorgang weer heeft de door Domitianus in 81 gewijde boog van Titus op de Velia te Rome, waarvan de doorgang de wegvoering toont van de heilige joodse voorwerpen uit het veroverde Jeruzalem. Beroemd is ook de in 114 te Beneventum gebouwde boog, die herinnert aan de aanleg van de Via Appia Traiana. Ongeveer uit deze periode dateert ook de t. in Thamugadi (Timgad) in Afrika, waar ook plaatsen als Sufetula (Sbeitla) met pronkbogen werden getooid. Wegens de modernisering van de havenwerken door Traianus werd in 115 aan de toegang tot de haven van Ancona op een hoog podium een boog met één doorgang opgericht. Zeer bekend is ook de boog van Septimius Severus, die in 203 op het Forum Romanum verscheen en zijn aanleiding vond in de overwinning van de keizer op de Parthen. Hem en zijn vrouw Iulia Domna gold ook de rijk versierde boog van de Argentarii op het Forum Boarium. Aan het begin van de Via Triumphalis te Rome staat nog altijd de boog die voor Constantijn in 315 werd opgericht wegens diens zege over Maxentius bij de Milvische Brug in 312. Talrijke andere bogen zijn nog bekend ult verscheidene delen van het rijk. Vermeld zij nog het tetrapylon van Galerius te Thessalonica wegens diens overwinning op de Perzen in 297 en de opmerkelijke dubbele bogen (quadrifrontes) van Ianus te Rome en die van Constantijn te Malborghetto. De naam t. duidt in de christelijke architectuur de boogvormige scheiding aan tussen apsis en schip.


Lit. H. Kähler (PRE 7A, 373-493). M. Pallottino (EAA 1, 588-599). - E. Loewy, Die Anfänge des Triumphbogens (Wien 1928). F. Noack, Triumph und Triumphbogen (Leipzig 1928). G. A. Mansuelli, El arco honorifico en el desarrollo de a ar uitectura romana (Archivo español de arqueologia 27, 1954, 93-17 ). [A.J. Janssen]


Register