Antonius naam van een romeinse plebejische gens, waarvan vele leden bekend zijn vanaf de 5e eeuw vC tot de 5e eeuw nC. Tot in de 1e eeuw vC zijn cognomina in de gens Antonia zeldzaam. De belangrijkste Antonü zijn (zie ook s.vv. Antonia en Gordianus):
(1) Marcus Antonius (143-87),
politicus van de partij der
optimaten en, volgens Cicero, de meest begaafde
redenaar van zijn tijd; quaestor en
proquaestor in
Asia (113-112), praetor en
propraetor in de nieuwe
provincie Cilicia (102-100),
consul in 99,
censor in
97. In 87 viel hij als slachtoffer van de proscripties
van Marius en Cinna. Van zijn redevoeringen is zo
goed als niets bewaard gebleven, evenmin van een
aan hem toegeschreven theoretische verhandeling
De ratione dicendi. Marcus A. was de vader van volgende
Marcus Antonius Creticus en
daaropvolgende Gaius Antonius Hybrida.
Lit. Cicero, Brutus 139-142. - U. W. Scholz, Der Redner
M. Antonius (Erlangen 1962).
(2) Marcus Antonius 'Creticus',
zoon van vorige Antonius. Als
praetor
(74) en propraetor
(73-71) was hij bekleed met
buitengewone volmachten (imperium infinitum) in
de strijd tegen de zeerovers, maar hij was geenszins
tegen deze moeilijke taak opgewassen. Op Kreta, dat
zich met de piraten verbonden had, leed hij een
schandelijke nederlaag; kort daarop stierf hij. Alle
bronnen betreffende A. zijn het eens over zijn onbekwaamheid,
hebzucht en spilzucht. Uit zijn tweede
huwelijk, met Caesars zuster Julia, werden drie zonen
geboren: de latere drieman Marcus Antonius,
Gaius Antonius
en Lucius Antonius.
Lit. E. Klebs (PRE 1, 2594v).
(3) Gaius Antonius Hybrida,
zoon van de redenaar Antonius.
Hij was in 63 samen met Cicero consul. Tegenover
de samenzwering van Catilina
nam hij een dubbelzinnige
houding aan. Van 62 tot 60 was hij proconsul
in Macedonia. In Rome teruggekeerd, werd hij,
ondanks Cicero's verdediging, als gewezen aanhanger
van Catilina en vanwege zijn hebzuchtig optreden
in Macedonia verbannen. Na een langdurig verblijf
op Cephallenia werd hij ca. 45 door
Caesar
begenadigd. In 42 was hij censor samen met Publius
Sulpicius. [Nuchelmans]