Mago (Μάγων), veelvoorkomende carthaagse eigennaam. Vermelding verdienen:
(1) Mago, generaal,
die in de 6e eeuw vC het carthaagse
burgerleger verving door een goed geoefend huurleger
met straffe discipline en die werd beschouwd
als de voornaamste grondlegger van de carthaagse
hegemonie in de westelijke helft van de Middellandse
Zee. Een zoon of kleinzoon van M. was
Hamilcar
die in 480 vC bij Himera een zware
nederlaag leed tegen Gelon
van Syracuse en Theron
van Acragas. [Nuchelmansl
(2) Mago,
zoon van Hamilcar Barcas, jongste
broer van Hannibal. M. vocht mee in de slagen
bij de Trebia (217) en bij
Cannae (216), nadien
in Spanje. In 205 vC begaf hij zich via de
Balearen
naar de ligurische kust, waar hij
Genua verwoestte
en doordrong tot in de Po-vlakte. Hier werd hij in
203 gedwongen Italië te verlaten. Hij stierf op de
terugweg naar Carthago.
Lit. V. Ehrenberg (PRE 14, 499-505).
(3) Mago,
schrijver (2e eeuw vC) van een handboek
voor de exploitatie van grootgrondbezit, gebaseerd
op griekse en punische bronnen. Het werk werd na
146 vC op bevel van de romeinse senaat in het latijn
vertaald. Ca. 90 vC verscheen van de hand van
Cassius Dionysius
ook een griekse versie, in 20
boeken. Het werk diende tot voorbeeld voor de tractaten
over de landbouw van Varro
en Columella
en werd door vele andere auteurs benut; van het
origineel en van de vertalingen is zo goed als niets
bewaard gebleven.
Lit. A. Klotz (PRE 14, 506-508). [Wes]