Theater
Theater (θέατρον, 'schouwplaats' van theaomai
'bekijken, (toe)schouwen'), bouwwerk dat bestemd is
voor de opvoering van schouwspelen of toneelstukken.
(I)
Het griekse theater ligt ten grondslag aan alle latere
vormen van de europese schouwburg,
behalve de
middeleeuwse. Voorlopers van de bekende griekse
t.vorm bestonden in de minoïsche cultuur, o.a. in
Cnossus en Phaestus,
in de vorm van een rechthoekige
dansplaats omgeven door trappen waarop de
toeschouwers plaats namen; het opgegraven theater
in
Thoricus (Attica), dat uit de 6e eeuw vC stamt, heeft
nog vrijwel dezelfde vorm. Ook in later tijd bleef de
kern van het theater
de orchestra (ὀρχήστρα), de meestal
geheel of gedeeltelijk cirkelvormige dansplaats, in
het midden waarvan een altaar ter ere
van Dionysus
stond (θυμέλη). Aan de ene kant was de orchestra
omgeven door het κοῖλον ('het holle', latijn cavea),
dat met een
iets meer dan halve cirkel van schuin
oplopende rijen zitplaatsen de hetzij natuurlijke hetzij
uitgegraven helling van een
heuvel in beslag nam;
aan de andere zijde ontwikkelde zich geleidelijk in
de 5e eeuw vC - parallel met de ontwikkeling van
het
dans- en zangspel tot het klassieke attische
drama - het speelvlak voor de acteurs, dat lange tijd
zonder verhoging aansloot
bij de dansruimte van het
koor. In het Middellandse-Zeegebied waren theaters normalerwijze
niet overdekt; een overdekt theater
heette
odeon of
theatrum tectum en diende doorgaans niet
zoals het theater voor opvoeringen van tragedies en komedies.
Een gedetailleerd
beeld van de oudste theaters kunnen
we ons niet vormen. In elk geval staat vast dat tot
ver in de 4e eeuw vC alle extra-voorzieningen
die in
de cavea of op het speelvlak moesten worden aangebracht,
van hout waren. Het speelvlak werd aan de
achterzijde begrensd
door een eenvoudige houten
constructie (σκηνή), waarachter c.q. waarin bv. de
acteurs zich konden terugtrekken om van kleding
en
masker te wisselen. Pas in het begin van de 4e
eeuw vC kwam een eigenlijk podium, het προσκήνιον
(d.w.z. de ruimte vóór de
σκηνή) algemeen in
gebruik. Al in de loop van de 5e eeuw gebruikte
men voor speciale effecten toneelmachines, zoals
het ἐκκύκλημα
(een plankier dat door de hoofddeur
van de skene naar buiten gerold kon worden om taferelen
te laten zien die zich in het door
de skene
gesuggereerde gebouw afspeelden), de αἰῶραι (een
kraan om personen door de lucht te laten arriveren
of zweven) en het
βροντεῖον (een dondermachine).
Boven op de σκηνή bevond zich als een soort balcon
het θεολογεῖον, waarop godenfiguren konden
verschijnen.
Het eerste stenen theater werd ca. 330 vC in Athene
gebouwd, door de staatsman
Lycurgus. Zo werd
het karakter van het bouwwerk monumentaal, met
ingrijpende gevolgen voor de σκηνή
en het κοῖλον.
De zitplaatsenruimte
was verdeeld in wigvormige
secties (κερκίδες), de rijen werden door horizontale
omgangen (διαζώματα in rangen verdeeld; de onderste
rij werd ingenomen door marmeren zetels
(προεδρίαι) voor de autoriteiten.
Naar het model van het atheense Dionysus-theater,
waarvan belangrijke resten over zijn maar dat niet meer
bruikbaar is, verrezen in de hellenistische periode in
alle griekse steden van enig belang stenen theaters.

Het theater van
Epidaurus. Het toneelgebouw is ingetekend.
Het best bewaarde theater uit de griekse oudheid is dat van
Epidaurus, uit de 3e eeuw vC, met 12.000 zitplaatsen.
Andere nog steeds indrukwekkende griekse
theaters bevinden zich o.m. in Syracuse en Delphi.
De akoestiek van het antieke theater was dank zij diverse
gunstige factoren veelal uitstekend en wekt de
bewondering van de moderne bezoeker.
(II) De Romeinen, die voor
gladiatorengevechten,
spelen met wilde dieren e.d. het amfitheater kenden,
namen voor toneelspelen het griekse theater over,
maar met enkele wijzigingen. Zij bouwden hun theaters
doorgaans niet tegen een heuvel, maar in een vrijstaande
positie, meestal binnen de muren van de
stad; terwijl de orchestra beperkt werd tot een halve
cirkel, werd de scaena uitgebouwd tot een ruim toneel,
waarvan de achtergrond (scaenae frons) gevormd
werd door een hoge muur, die meestal rijkelijk
met zuilen, nissen, beelden enz. versierd werd.
Het eerste stenen theater werd in Rome pas gebouwd ca.
55 vC op last van Pompeius Magnus; het had 12.000
zitplaatsen, er zijn fundamenten van over.
Beter bewaard gebleven is het theater
van Marcellus
(voltooid in 13 vC; 10.000 zitplaatsen). De technische
voorzieningen werden uiteraard steeds geraffineerder.
De romeinse versie van het theater verbreidde zich snel
over het gehele romeinse rijk, ook over het griekse
oosten. Tenslotte telde elke stad wel een of meer
theaters. Prachtige romeinse theaters die de eeuwen getrotseerd
hebben zijn nog te bewonderen in o.a.
Orange, Arles, Aspendus,
Milete, Priene, Sabratha
en Palmyra; het aantal opgegraven romeinse theaterruïnes
loopt in de honderden.

Het Romeinse theater in Orange
Lit. Vitruvius, De architectura 5. - C. Fensterbusch (PRE 5A,
1384-1422). P. Arias (EAA 7, 640-648). - E. Fiechter, Antike
griechische Theaterbauten I-P (Stuttgart 1930-1950). M. Bieber. The
History of Greek and Roman Theatre (Princeton 1932, ²1961 W.
Pickard-Cambridge, The Theatre of Dionysus in Athens (Oxford
1946). W. Beare, The Roman Stage (London 1950, 1964). A. von
Gerkan/W. Muller-Wiener, Das Theater von Epidauros (Stuttgart 1961).
T.B. Webster, Griechische Buhnenaltertumer (Göttingen 1963).
H.-D. Blume, Einführung in das antike Theaterwesen (Darmstadt
1978). [Nuchelmans]