Venus, italisch-romeinse godheid, vooral bekend als
godin van de liefde en van de vrouwelijke vruchtbaarheid,
doch in feite een complexe figuur met
duistere oorsprong. Haar naam, afgeleid van het
oudlatijnse neutrum venos, zou kunnen samenhangen
met bv. venerari en venia en aldus aanvankelijk
de door een godheid (Iuppiter
of Ceres bv.) aan de
mensen betoonde genade of welwillendheid hebben
betekend (cf. oude V.-epitheta als obsequens, alma,
propitia en de enge band tussen V. en Fortuna).
Eenmaal gepersonaliseerd tot een zelfstandige godin
'die de wensen vervult', kreeg V. haar latere gestalte
vooral door assimilatie met
a. de etruskische liefdesgodin Turan of Apru
(etruskische naam voor Aphrodite),
b. de griekse Aphrodite
(ten laatste in de 4e eeuw vC) en
c. de vruchtbaarheidsgodin van de door de Romeinen
tijdens de eerste punische oorlog bezette berg
Eryx op Sicilië,
die zelf ook reeds door de Grieken met Aphrodite vereenzelvigd' was.
Te Ardea, bij
Lavinium, had V. van oudsher een
tempel (Frutinal), die gemeenschappelijk benut
werd door alle Latijnen.
In Rome was de godin
tijdens de koningstijd onbekend; zij kwam niet voor
in de oudste feestkalender noch in het Carmen Saliorum
en beschikte niet over een eigen flamen. Het
eerste getuigenis van een romeinse V.-cultus dateert
uit 295 vC, nl. de stichting van een tempel voor V.
Obsequens ('die de beden verhoort') bij de Circus
Maximus door Quintus Fabius Gurges. Dat de financiering
geschiedde met boetegeld betaald door
overspelige matronae, bewijst dat de romeinse V.
toen reeds duidelijk betrekking had op de verhouding
tussen de geslachten. De stichtingsdag, 19 augustus,
viel samen met de Vinalia rustica (wijnfeest,
later Veneralia geheten) en met de feestdag van de
holitores (tuiniers), die haar tot schutspatrones namen,
hetgeen begunstigd werd door het parallellisme
met Ἀφροδίτη ἐν κήποις. In het twaalfgoden
lectisternium van 217 vC lag V. aan samen met
Mars. In datzelfde jaar, na de romeinse nederlaag
tegen Carthago bij het
Trasimeense meer, beloofde
Quintus Fabius Maximus
een tempel aan de sicilische
V. Erycina (gebouwd op het Capitool, ingewijd
in 215 vC; stichtingsdag: 23 april, dag van de Vinalia
priora) Een tweede, nadien vooral door prostituées
bezocht heiligdom werd te harer eer opgericht bij
de Porta Collina in 181 vC, naar aanleiding van de
strijd tegen de Liguriërs.
Het succes van de V.-cultus in de republiek sinds de 3e eeuw hangt zonder twijfel ook samen met haar functie als moeder van Aeneas in de waarschijnlijk uit Etrurië in Rome geïntroduceerde trojaanse legende (met de legende van het bezoek van Aeneas aan de tempel op de berg Eryx). Vanaf de 2e eeuw vC trad V. op als beschermster en genetrix van de z.g. familiae Troianae in Rome (de Iulii en de Memmii bv.). Een incest gepleegd door drie Vestaalse maagden ca. 114-113 vC was de aanleiding voor een nieuwe tempel (Ovidius, Fasti 4, 123), gewijd aan V. Verticordia ('die de harten afwendt van een ongeoorloofde liefde'), met als stichtingsdag 1 april (Veneralia-feest met lavatio van het V.-beeld en ritueel bad van vrouwen).
In de 1e eeuw vC kreeg V. grote politieke betekenis toen Sulla haar als V. Felix tot zijn persoonlijke schutsgodin koos en zij vervolgens als V. Victrix werd aangeroepen door Pompeius (tempel op het Marsveld in 55 vC) en als V. Victrix én V. Genetrix (stammoeder van de Iulii en dus van de Julische dynastie) door Caesar (grote tempel op het Forum Iulium, ingewijd op 26 september 46; ludi Veneris Genetricis, vanaf 45 ludi Victoriae Caesaris geheten).
Hier ligt het hoogtepunt van de romeinse V.cultus, die ook weerspiegeld wordt in de literatuur, o.m. bij Vergilius (V. als machtige middelares tussen goden en mensen). Augustus nam wel de dynastische V. Genetrix over, maar verkoos als persoonlijke beschermgod Apollo. Bij het begin van de 2e eeuw nC kende de V.-cultus nog een herleving in het kader van de religieuze restauratie (V. Genetrixtempel onder Traianus; tempel voor V. Felix en Roma Aeterna in het tweede kwart van de 2e eeuw). Ten tijde van de Antonijnen identificeerden de keizerinnen, in het bijzonder de beide Faustinae, zich met V.
Algemeen kan men stellen dat de poëzie V. vrijwel uitsluitend cultiveerde als godin van de sentimentele en pathetische liefde (resultaat van een zekere cultuurverfijning), maar dat haar eigenlijke cultus een heel wat veelzijdiger verloop kende, met bv. ook absorptie van locale culten in V. Cloacina of de funeraire V. Libitina.
De iconografie van V. (vaak in het kader van mythologische
liefdestaferelen) is in haar variatie geïnspireerd
op die van Aphrodite;
een representatief overzicht bieden de V.-afbeeldingen uit Pompeji.
Lit. G. Wissowa (Roscher 6, 183-209). C. Koch (PRE 8A, 828-887). J. Charbonneaux (EAA 7, 1121-1128). - G. C. Picard, La Vénus funéraire des Romains (Mélanges d'Archéologie et d'Histoire del'École Française de Rome 56, 1939, 121-135). R. Schilling, La religion romaine de Venus depuis les origines jusqu'au temps d'Auguste Paris 1954). W. Heilmann, Die Bedeutung der V. bei Tibull unter besonderer Berucksichtigung von Horaz und Properz (Diss. Frankfurt 1959). K. Latte, Römische Religionsgeschichte (München 1960) 83-189. G. Wagenvoort, De deae Veneris origine (Mnemosyne 17, 1964, 47-77). G. Radke, Die Götter Altitaliens (Münster 1965) 311-315. A. Wlosok, Die Göttin V. in Vergils Aeneis (Heidelberg 1967). R. Pera, Venere sulle monete da Sulla ad Augusto. Aspetti storico-politici (Contributi di storia antica in onore di A. Garzetti, Genova 1977, 239-268). [van Uytfanghe]