![]() |
(1) Gaius Memmius. Deze diende onder
Scipio minor bij
Numantia (134/133). In 112 vC zette hij de oorlogsverklaring
aan Iugurtha door. Fel keerde hij zich
als volkstribuun
(111) tegen de door Iugurtha omgekochte
nobiles; een door hem ingediende wet
opende de mogelijkheid veldheren gerechtelijk te
vervolgen. Na zijn praetuur
(104) ging hij met
proconsulair
imperium naar Macedonië. Van afpersing
vrijgesproken, dong M. naar het consulaat voor 99,
maar hij kwam om bij een door Gaius Servilius
Glaucia en Lucius Apuleius Saturninus
ontketend oproer.
Lit. F. Münzer (PRE 15, 604-607).
(2) Gaius Memmius, gehuwd met Sulla's dochter Fausta, die na hun scheiding (55 vC) met Milo huwde. Als aanhanger van de senaatspartij en tijdens zijn volkstribunaat (66 vC) ageerde M. tegen de Luculli, als praetor (58) tegen Caesar.
In gezelschap van de dichters Catullus en Cinna vertrok hij vervolgens als stadhouder naar Bithynië. Na zich aangesloten te hebben bij de volkspartij stelde hij zich candidaat voor het consulaat in 53. Een veroordeling wegens omkoperij echter deed hem besluiten naar Athene in ballingschap te gaan; of hij hieruit werd teruggeroepen, is onzeker. Hij stierf vóór 46.
Door zijn brede geestelijke belangstelling, zijn wisselende
politieke houding en zijn moreel gedrag - hij
wordt van herhaalde echtbreuk beticht - was M.
een typische representant van zijn tijd. Zelf redenaar
en dichter, trad hij ook op als beschermheer
van de literatuur. Aan M. droeg
Lucretius zijn
leerdicht De rerum natura op.
Lit. F. Münzer (PRE 15, 609-616). - E. Meyer, Caesars
Monarchie und das Principat des Pompejus. Innere
Geschichte Roms von 66 bis 44 v. Chr.³ (Stuttgart/Berlin 1922).
G. della Valle, Gaio Memmio dedicatario del poema di Lucrezio
(Rendiconti dell'Accademia dei Lincei 14, 1938, 731-886).
B. Farrington, Lucretius and Memmius (Anales de filologia
clásica 7, 1959, 13-31).
(3) Publius Memmius Regulus,
homo novus uit Gallia Narbonensis,
die hoog in de gunst stond bij Tiberius.
Als consul (31 nC)
leidde M. de senaat toen deze
Seianus ten val
bracht, die hij zelf naar de kerker
bracht. Van 35 tot 44 was hij keizerlijk legaat van
Moesia, Macedonia en Achaea, omstreeks 49
proconsul
van Asia. Om zijn zorgvuldig bestuur werd
hij met talrijke opschriften geëerd.
Van zijn tweede vrouw
Lollia Paulina moest hij
zich laten scheiden op bevel van
Caligula, die haar
in 38 huwde, maar het jaar daarop al verstiet.
Lit. A. Groag (PRE 15, 626-636). [A. J. Janssen]