Troas

kaartTroas (Τρῳάς), in de oudheid benaming voor de noordwestelijke hoek van Klein-Azië. Over de grenzen en de omvang ervan bestonden al in de oudheid verschillende opvattingen; de oorzaak daarvan is dat het gebied met name in het noorden geen duidelijke natuurlijke grenzen heeft en dat het nooit een politieke eenheid heeft gevormd. Meestal neemt men als noordgrens Abydus en het in de Hellespont uitmondende riviertje Aesopus ten zuiden van deze stad, als oostgrens het Ida-gebergte, als zuidgrens de Golf van Adramytteum, als westgrens de Aegeïsche Zee (van kaap Lectum in het zuiden tot kaap Sigeum in het noorden) en de westelijke ingang van de Hellespont. Het langgerekte Ida-gebergte, dat niet alleen de oostgrens vormt, maar in het zuiden ook parallel met de kustlijn verloopt, was in de oudheid bekend om zijn vele bronnen, zijn malse weiden en het timmerhout dat zijn wouden leverden; de hoogste top ligt ca. 1770 m boven de zeespiegel. Niet ver van die top ontspringt de Scamander, de voornaamste rivier van de T.; vlak voor de monding in de Hellespont verenigt hij zich met de veel kleinere Simoeis. Met uitzondering van Scepsis aan de bovenloop van de Scamander lagen alle stadjes van enige betekenis aan of dicht bij de kust, van noord naar zuid Abydus, Rhoeteum, Troje/Ilium, Sigeum, Alexandria Troas, Neandria, Assus en Antandrus. Tot de T. kan ook het voor de westkust gelegen eilandje Tenedus gerekend worden. Het bergachtige, maar hier en daar vruchtbare, binnenland is moeilijk toegankelijk.

De oudste bewoningssporen in de T. dateren uit het late neolithicum (3000-2500 vC). In het 2e millennium vC werd een groot deel van de T. beheerst door de machtige heren van een sterke burcht die in de gedichten van Homerus Ἴλιος heet, maar ook Τροίη (attisch Τροία), 'de stad van Tros; deze werdvolgens de griekse overlevering ca. 1200 vC door een griekse expeditie veroverd en verwoest (Trojaanse oorlog); de burcht is geïdentificeerd met de ruïnes op de heuvel His(s)arlik nabij de samenvloeiïng van Scamander en Simoeis (Troje). Tot welk volk de burchtheren behoorden, is niet duidelijk; het zouden Phrygiërs, Teucri (die misschien tot de z.g. Zeevolken behoorden) of ook een nauwer met de Grieken verwante stam of volk geweest kunnen ziin.

In de 8e en 7e eeuw vC werd de kust van de T. in bezit genomen door Grieken van aeolische stam en taal. Tot 427 vC waren vele nederzettingen politiek afhankelijk van de na 479 vC tot de attisch-delische zeebond behorende lesbische steden Mytilene of Methymna, waaraan ze vermoedelijk ook hun stichting en bevolking te danken hadden. In het midden van de 7e eeuw vC stichtte Milete een griekse kolonie op de plaats van de oudere thracische nederzetting Abydus. In 427 vC kwam de kust direct onder het gezag van Athene, dat zich reeds in de 6e eeuw vC sterk voor de toegang tot de Hellespont interesseerde. Na de slag bij Aegospotami (405) stond de streek bijna een eeuw onder perzisch gezag, totdat Alexander de Grote de Perzen de Granicus (ten noordosten van de T.) versloeg 334 vC). In de hellenistische periode behoorde de T. achtereenvolgens tot de rijken van Alexanders generaal Antigonus I, van Lysimachus (die in 301 vC de door Antigonus gestichte stad Antigonea de naam Alexandria gaf), van de Seleuciden en tenslotte van de Attaliden van Pergamum. Deze laatsten vermaakten hun rijk met inbegrip van de T. in 133 vC aan de Romeinen.

In het romeinse rijk was de T. een deel van de provincie Asia. De kuststeden Abydus, Ilium, Alexandria, Assus en Antandrus, die van 250 tot 270 veel te lijden hadden van de plunderende Westgoten, wisten hun betrekkelijke welvaart tot in de 5e en 6e eeuw te handhaven; de bevolking van de dorpjes in het binnenland zette haar traditionele levenswijze van landbouwers en herders voort.


Lit. W. Ruge (PRE 7A. 525-584). - W. Leaf, Strabo on the Troad (Cambridge 1923). J. M. Cook, The Troad. An archaeological and topographical study (Oxford 1973). [Nuchelmans]


Kaart